zult gij van mij vernemen, in welk huis gij
inwoning, kost, bewassching enz. voor de
daartoe strekkende rijksbeurs zult genie
ten." Het grote avontuur - en wat was het
anders voor een dorpsjongen van veertien,
vijftien of hooguit zestien jaar? - kon
beginnen.
Kosthuizen
De eerste zin van de Voorwaarden waarop
Kweekelingen van de Rijkskweekschool
voor Onderwijzers te Middelburg huisves
ting, kost, bewassching enz. bij ingezete
nen dier stad zullen genieten7 luidde als
volgt: "Zij die zich belasten met de verple
ging van Kweekelingen aan de Rijks
kweekschool voor Onderwijzers te Middel
burg, nemen de verplichting op zich, met
ouderlijke zorg in de lichamelijke behoef
ten der bij hen inwonende kweekelingen te
voorzien. Zij zullen tevens, zooveel als in
hun vermogen is, door voorbeeld, opwek
king, vermaning en terechtwijzing een
onberispelijken, zedelijken wandel bij de
kweekelingen bevorderen. Zij moeten daar
toe het gedrag der jongelieden nauwkeurig
gadeslaan en van elk vergrijp tegen orde
en zedelijkheid onverwijld kennis geven
aan den Directeur der Kweekschool."
De kosthuizen lagen alle in de binnenstad,
op loopafstand van de school, bijvoorbeeld
aan de Balans, in de Spanjaardstraat, de
Sint Janstraat, de Blindenhoek, de Korte
Noordstraat, aan de Heerengracht, in de
Lange Viele, aan de Seisweg en op het
Molenwater. In het algemeen waren het
'kleine luiden' die zich als kostbaas en/of
kostjuffrouw hadden opgegeven: er was
een smid bij, een bakker, een bakkers
knecht, een kuiper, een bloemist, een
schoenmaker, een kantoorbediende, een
klerk, een godsdienstleraar. Ook een paar
alleenstaande vrouwen - weduwen - had
den kwekelingen in huis genomen. Meestal
zaten er twee jongens op één adres, wat
de kostjuffrouw dan 50,- in de maand
opleverde, een karige beloning voor de
totale 'verpleging' van twee vaak lastige en
altijd hongerige pubers.8
Vanzelfsprekend was het ene kosthuis
beter dan het andere. Om er zeker van te
zijn dat de jongens goed te eten kregen,
dat ze fatsoenlijk behandeld werden en
zich ook netjes gedroegen, was er regel
matig contact tussen school en kosthuizen.
Zoals vermeld in de Voorwaarden hadden
de kosthuizen 'verklikplicht', maar ook de
jongens werd op het hart gedrukt eventu
ele klachten te melden.
Van twee oud-kwekelingen, die ik lang na
hun kweekschooltijd heb leren kennen,
kan ik iets vertellen.
Hendrik Visser (geboren in 1882), de oud
ste broer van mijn vader, zat van 1898 tot
1902 op de Middelburgse kweekschool. Hij
was ondergebracht bij de weduwe L.C.
Hondius, geboren Rietman, in de Span
jaardstraat, nummer E 80 (nu 2). Hij kwam
uit Anna Paulowna, een klein dorp in de
kop van Noord-Holland. Geen wonder dat
de amper zestienjarige Hendrik heimwee
kreeg: hij was wel erg ver van huis. In de
familie gaat het verhaal dat toen er bericht
kwam dat hij ziek op bed lag, zijn moeder
zo ongerust werd dat ze de verre reis naar
Middelburg ondernam om poolshoogte te
nemen en zoonlief versterkende middelen
toe te dienen. De reis pakte haar echter
dusdanig aan dat ze zelf ook ziek werd en
noodgedwongen een paar dagen en nach
ten in het kosthuis van haar zoon moest
blijven voordat ze de terugreis kon aan
vaarden.
In mei 1905 kreeg de bijna vijftienjarige