dienst in de pastorie bleef. Mosselman
legde uit dat er geen bezwaar was tegen
het "Godverheerlijkend" maar tegen het
"Godonteerend" wandelen. Diemer wees
erop dat hij daartegen gewaarschuwd had,
maar Mosselman vond dat hij de bezwaren
onvoldoende naar voren had gebracht. De
andere broeders beaamden dit. Mossel
man had deze preek nota bene zelf nooit
gehoord.
Diemer kreeg genoeg van de discussie en
liet de voorzittershamer vallen, maar
Mosselman praatte door. De scriba notu
leerde: "De Leeraar slaat met ernst op de
tafel en zegt tot de orde. De scriba vraagt
het woord en zegt het komt mij geachte
Leeraar in deze oogenblikken voor dat
U[we] E[er]W[aarde] niet in den Geest der
Liefde werkzaam is want dan is men toch
met zoo geen drift en ernst bezet."
Op 6 december ontstond vanwege de
notulen opnieuw onenigheid over wat was
gezegd. Diemer liet als voorzitter de hamer
vallen als teken dat de discussie gesloten
was. De Man vroeg daarop of hij nog
spreekrecht had. Hij had immers op zon
dag 12 oktober aangegeven dat hij met
Diemer wilde spreken, maar Diemer was
toen zeer boos geworden. De scriba corri
geerde daarop De Man door te zeggen dat
niet Diemer maar De Man zelf ernstig boos
was geworden. Daarop was De Man ver
trokken zonder de broeders de hand te
schudden.
Kritiek
Nieuwe kritiek op de prediking van Diemer
diende zich aan in een brief van gemeen
telid L. van der Weele, die de prediking
miste "over de ontdekkende bevindelijke
waarheden op Gods woord gegrond tot
ontdekking en bestiering der ziel". Diemer
vertelde op 13 december dat hij hierover
met Van der Weele volgens eigen zeggen
"lief" had gesproken.
Van der Weele had samen met twee ande
re gemeenteleden bezwaar tegen de uit
spraak van Diemer op dankdag, dat de
gemeenteleden van het beste van de
vruchten van het land moesten genieten.
Diemer gaf aan ook hierover met de des
betreffende gemeenteleden te hebben
gesproken, en die waren tevreden. Volgens
de kerkenraadsleden was dit onjuist.
Op 26 december werd een brief van De
Man besproken. Daarin schreef deze dat
hij zijn ambt wilde neerleggen. De broe
ders van de kerkenraad beschouwde hij
als "meineedige mensen daar zij de brief
van Van der Weele als scheurpapier in de
kachel zouden hebben geworpen".
Nog meer kritiek op de preken volgde in
het begin van 1873. Houterman bekriti
seerde op 23 januari 1873 de preek over
de inleiding op de Heidelbergse Catechis
mus. De broeders verduidelijkten dat zij
niet tegen een historische uitleg waren
maar wel tegen een puur historische uitleg.
Er werd ook een brief van Van der Weele
besproken waarin deze stelde dat Diemer
niet zozeer tegen de waarheid predikte,
"maar te weinig bevindelijk en ontdekkend
en bestierend". Alle kerkenraadsleden stel
den dat de gemeente de prediking ont
beerde waarnaar Van der Weele verlangde.
Diemer verklaarde op 29 januari dat het
hem duidelijk was geworden dat meer ge
meenteleden de hand hadden gehad in de
brief van Van der Weele. Mosselman ont
hulde dat hij Van der Weele aangespoord
had zijn bezwaren te uiten. Houterman ver
klaarde dat hij hetzelfde had gezegd tegen
gemeenteleden. De broeders legden Die
mer uit dat zij de bezwaren meermalen