sis onterecht. Diemer deed schuldbelijde
nis in de synode. Daarop werd zijn schor
sing opgeheven.
Verharding van het conflict
Toen Diemer op 12 juni 1873 weer in de
kerkenraad verscheen, nam hij de voorzit
tershamer op. De broeders maanden hem
toen meer aan pastoraal werk te doen.
Diemer meende echter dat het huisbezoek
aan dwalende gemeenteleden een taak
van de ouderlingen was. Alleen indien zij
uit de bijbel konden aantonen dat dit een
taak van de predikant was, zou hij daartoe
bereid zijn.
Melis bleef moeite houden met de predi
king. Hij kon geen "amen" zeggen op de
pinksterpreek. Diemer verzocht de scriba
hiervan aantekening te maken. De broe
ders verklaarden niet aan het avondmaal
te kunnen deelnemen, maar zij waren er
niet op tegen dat het gehouden zou wor
den. Diemer gaf op 10 juli te kennen dat hij
en zijn vrouw dringend behoefte hadden
aan het avondmaal te gaan. Toen hij de
kerkenraadsleden naar hun mening vroeg,
antwoordden zij dat zij niet veel ophadden
met hun predikant. Benadrukt werd dat de
prediking niet was zoals door hen en door
velen in de gemeente "begeerd" werd.
"Men spreekt niet zozeer van onrechtzinnig
of tegen de waarheid maar slechts schrif
tuurverklaring en volgens aller beschou
wing niet geschikt om voedsel te geven
aan het levende hart en alzoo niet leiden
de tot bloei en welvaart der gemjeentej. Dit
openbaart zich in terugtrekken en elders
de waarheid te horen." Diemer verdedigde
zich door uit te spreken dat hij zich begaf
in het spoor van de vaderen, met name
van Calvijn.
De schuldbelijdenis van Diemer in de
synode bleef een strijdpunt. Voor de ker
kenraadsleden was het onverklaarbaar dat
Diemer avondmaal met hen kon vieren
nadat ze zelf geen woord van schuldbelij
denis uit zijn mond hadden vernomen en
dat terwijl er zoveel was voorgevallen.
Diemer zei dat hij in het gelijk was gesteld
inzake de censuur van Melis alsmede zijn
leiding bij de verkiezing van nieuwe ambts
dragers. Dat werd door Mosselman en
Houterman weerlegd. Diemer bleef bij zijn
mening.
Op 25 augustus kwam het meningsverschil
over het huisbezoek opnieuw ter sprake.
De kerkenraad stoorde zich tevens aan
Diemers bewering dat "Leeraars, Profeten
en Apostelen in den oordeelsdag een bij
zondere betrekking zullen bekleeden".
Daarnaast beweerden zij nogmaals dat
Diemer eigenlijk geen schuldbelijdenis in
de synode had gedaan. Aangezien Diemer
de zaak niet wilde oprakelen, verklaarden
de broeders dat ze de zaak aan de classis
wilden voorleggen.
Een nieuwe aanleiding tot de kloof tussen
Diemer en de kerkenraadsleden was een
brief van De Man, waarin deze zijn lid
maatschap van de gemeente opzegde.
Diemer had de brief ontvangen, maar voel
de zich niet verplicht dit op 2 oktober aan
de kerkenraad mede te delen, want de
brief was aan hem en niet aan de kerken
raad gericht. Deze was hierover verbijsterd.
Toen er opnieuw gesproken werd over het
al dan niet houden van avondmaal, vond
Houterman: "niet in den jammerlijk ver
woesten toestand der gemjeentej". Hij ver
klaarde moeite te hebben met het avond
maal omdat Diemer in onbroederlijke liefde
stond tegenover de kerkenraad en veel
gemeenteleden. De anderen schaarden
zich achter zijn standpunt. Diemer vroeg