schoolopziener van West-Zeeuws-Vlaan- deren, zag dat in en organiseerde specia le, voor deze groep bestemde bijeenkom sten. Met de oprichting van een apart gezelschap voor kwekelingen en onder meesters van de laagste rang gaf hij de eerste aanzet tot een beroepsopleiding. Dit gezelschap, dat vier jaar zou standhouden, is te beschouwen als de voorloper van de zogenoemde oefenscholen die niet lang daarna in Zeeland verschenen. De eerste was de Vereeniging tot opleiding en vor ming van aankomende onderwijzers, die in april 1845 in Zierikzee werd opgericht. Nog datzelfde jaar kwamen er in Goes, Tholen en Middelburg gelijksoortige instellingen. De lessen, die door enkele hoofdonder wijzers belangeloos werden gegeven, kost ten niets. In de jaaroverzichten wordt steeds lovend over de oefenscholen geschreven.' In 1846 lezen we: "Deze instellingen vergoeden in dit gewest eenigermate het gemis van toe gang tot eene kweekschool." In 1852: "De oefenscholen in deze provincie werken gunstig tot de vorming van geschikte ondermeesters en hoofdonderwijzers en de heilzame werking is reeds gebleken bij vergelijkende examens ter schoolvervulling evenals bij de examens van de adspiran- ten naar eenigen of naar hoogeren rang." Regelmatig wordt gemeld dat de lessen door welwillende hoofdonderwijzers gratis worden gegeven. In 1855 wordt de wens uitgesproken dat "de Regering aan die Hoofdonderwijzers nu en dan blijken van goedkeuring en aanmoediging kon ver strekken." Het was een vrome wens: voor lopig bleef de opleiding onbetaald vrijwilli gerswerk. Pas na invoering - in 1857 - van de nieuwe onderwijswet kwam er ver betering. Kweekscholen en normaallessen Artikel 12 van de wet van 1857 luidde als volgt: "Ter opleiding van onderwijzers zijn er ten minste twee rijks-kweekscholen en worden er van rijkswege aan enkele der meest voortreffelijke lagere scholen nor maallessen verbonden. De opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen op de lagere scholen wordt zooveel mogelijk van rijkswege bevorderd." Omdat na de Belgische afscheiding de school in Lier niet meer bij Nederland hoorde, was na 1830 de Haarlemse kweekschool de enige opleidingsinrichting die geheel door het rijk werd gefinancierd. Rond 1857 had ze echter veel van haar vroegere roem verloren. Een commissie die aan de minister van Binnenlandse Zaken verslag moest uitbrengen, meldde dat het niet wenselijk was de bestaande inrichting te behouden. Haar advies om in Haarlem een nieuwe Rijkskweekschool te stichten, werd in 1860 opgevolgd. In 1861 volgden er nog twee, in Groningen en in 's-Hertogenbosch. In 1877 kwamen er wederom twee bij, in Middelburg en in Deventer. Later kregen ook Nijmegen en Maastricht een rijksonderwijzersopleiding. In 1896 werd ten slotte in Apeldoorn de eerste Rijkskweekschool voor onderwijze ressen gesticht. Aan het einde van de negentiende eeuw telde Nederland acht door het rijk gestichte en onderhouden opleidingsscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen. Zolang er niet genoeg kweekscholen waren, speelden de normaalscholen een belangrijke rol. Ze borduurden voort op de aloude 'in-service-training'. De onderwijzer in spe deed voor de klas praktijkervaring op, de aanvullende theoretische scholing vond na schooltijd of op zaterdagmiddag

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2005 | | pagina 6