Nieuwe uitgaven
'k heleze
Welzinge
De reden voor het schrijven van een boek
over Welzinge was de aantrekkingskracht
die dit gebied op de jonge Gerrit Spijker
boer had. Samen met zijn broer en twee
vrienden zwierf hij voor de oorlog vaak in
de weilanden ten zuiden van Souburg,
maar verder dan de Ritthemse watergang
mochten zij niet komen. Het gebied aan de
andere kant, Welzinge, bleef altijd trekken
en nu hij in een andere levensfase is, be
sloot Spijkerboer een boek te schrijven
over de geschiedenis van dit stukje Wal
cheren.
Welzinge was een ambachtsheerlijkheid,
met een kerk en het huis van de
ambachtsheer, bekend als huis Ter Linde.
De oostgrens van het ambacht werd
gevormd door het diepe vaarwater de
Welsinge (met een 's') dat van Middelburg
naar Ritthem liep. De ligging van het ge
bied was zodanig dat er nogal eens dijkval
optrad. Na het uitroepen van de Bataafse
Republiek in 1795 werd Welzinge bij de
heerlijkheid Ritthem gevoegd, om daar
later een burgerlijke gemeente mee te vor
men. In feite viel daarmee het doek voor
Welzinge als min of meer 'zelfstandige
eenheid'.
Spijkerboer is in de geschiedenis van Wel
zinge gedoken en heeft geprobeerd het
wel en wee van de kleine, marginale heer
lijkheid te reconstrueren. Alle aspecten van
een Zeeuwse ambachtsheerlijkheid laat hij
de revue passeren: de kerk, de molen, de
rechten van de ambachtsheer, zijn woning
en zijn bank in de kerk. De auteur gaat
daarbij echter op een manier te werk die
de lezer behoorlijk op een dwaalspoor
brengt. Hij haalt er van alles bij, zoals de
vikingen (de naamgevers van Welzinge?),
de monniken die de mensen het ambacht
van smid zouden hebben geleerd en de
Welzingse watergang die zijn oorsprong
zou vinden in de slotgracht van kasteel Ter
Hooge, ten westen van Middelburg. Ook
komen enkele personen in het boek voor
over wie eerder in De Wete is geschreven,
zoals Jan Vlieger Jan met d'n zeeren
aerm) en de Australische navigator Brian
O'Connell die in het najaar van 1944 op
een boerderij in Welzinge ondergedoken
heeft gezeten.
Op een gegeven moment wordt zoveel
fantasie te veel voor de lezer die zich wil
verdiepen in dit kleine stukje Walcheren. Er
staan passages in de tekst waarvan je
denkt: "Moet dat nou?" Laat ik een voor
beeld geven dat te vinden is op pagina 75.
Spijkerboer beschrijft hoe het leven op het
jachtslot van de ambachtsheer van Welzin
ge, Ter Linde, eraan toe zou zijn gegaan.
Hij vergelijkt daarbij de ambachtsheer van
Welzinge - een eenvoudige Bourgondiër
die belegen Bourgondische wijn uit het fust
dronk - met die van Westkapelle, die een
briesende man zou zijn, staand op de zee
dijk met het schuim van zijn bier in de
snor. Is dit nu humor, of snap ik het niet?
Deze manier van geschiedschrijving is een
bewuste keus van de auteur. Hij schrijft in
het voorwoord van het boek dat lokale
geschiedenis voor hem pas kleur en
inhoud krijgt als ze met een gepaste dosis
voorstellingsvermogen wordt neergezet.
Het woord "gepast" mag hij van mij wegla
ten. Ik vind het hinderlijk en het leidt af van
het onderwerp. Dit is geen lokale ge
schiedschrijving, maar histo-fantasia, om
er maar eens een term voor te verzinnen.