dë a a f Jonge jongens De Rijkskweekschool te Middelburg, 1877-1923 (deel 1) f)B a. 'L Aanloop De deplorabele toestand waarin aan het einde van de achttiende eeuw het onder wijs hier te lande verkeerde, verontrustte velen. Het waren vooral de intellectuelen die met de denkbeelden van de Verlichting in aanraking waren gekomen en om onder wijsverbetering riepen. Verschillende wetenschappelijke en letter kundige genootschappen - onder andere het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen in 1778 - schreven prijsvragen uit die op opvoeding en onderwijs betrek king hadden. Van bijzonder grote invloed was de Maatschappij tot Nut van 't Alge meen, die al spoedig na haar oprichting in 1784 inzag dat alleen een goede opleiding van onderwijzers de verlangde verbetering zou kunnen brengen. Men voegde de daad bij het woord door rond de eeuwwisseling enige Nutskweekscholen op te richten. In 1816 en 1817 volgden er twee Rijkskweek scholen, één in Haarlem voor de noorde lijke provincies en één voor het zuiden in Lier. Schoolwetten Intussen waren met de invoering van de landelijke schoolwetten van 1801, 1803 en 1806 aan scholen en schoolmeesters eisen gesteld. Zo werd de bekwaamheid van de meesters voortaan uitgedrukt in een 'rang', waarvoor examen moest wor den gedaan. Omdat er in Zeeland geen Nutskweek- school was en de twee Rijksscholen niet of nauwelijks te bereiken waren, moesten de Zeeuwse onderwijzers zelfstandig gaan studeren. Wie daar geen zin in had, bleef zitten waar hij zat: een onderwijzer zonder rang had geen enkele kans op een betere baan in een andere gemeente. De mees ten beseften dat en bogen zich eenzaam over de boeken. Ze moesten wel! Ten aanzien van de ontwikkeling en ken nisverwerving van de onderwijzers speel den de onderwijzersgezelschappen een belangrijke rol. Vakverenigingen waren het, waarvan vrijwel alle schoolmeesters lid waren. Acht a tien keer per jaar kwamen ze bij elkaar. Vrijblijvende bijeenkomsten waren het zeker niet: de schoolopziener hield nauwlettend een oogje in het zeil, er was verschijningsplicht en de meesters betaalden contributie. Er werden "voor lezingen" gehouden en het door de voorzit ter - meestal een ervaren collega die een hogere rang bekleedde - opgegeven huis werk werd nagekeken en besproken. Nieu we onderwijsmethodes werden geïntrodu ceerd en toegelicht. Voor algemeen gebruik werden studieboeken en leermid delen - bijvoorbeeld landkaarten en een globe - aangeschaft. Gezamenlijk verdiep ten de meesters zich in alles wat met hun vak te maken had. Het eerste Zeeuwse onderwijzersgezel schap zag in 1815 op Schouwen het licht; tien jaar later kende de provincie er elf, tot er ten slotte - in 1855 - negentien waren. Het rijk, dat het grote belang van de gezel schappen voor het schoolwezen inzag, verleende subsidie. Oefenscholen Hoewel de schoolmeesters trouw naar de maandelijkse vergaderingen kwamen, bleek na enige tijd dat voor de aankomen de onderwijzers het peil van de geboden leerstof te hoog lag. H.A. Callenfels, de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2005 | | pagina 5