gemaakt worden en het duurde te lang
voor de maximale dichtheidsgraad werd
bereikt. In 1942 werd er in totaal 70 liter
shelltox verbruikt, wat neerkomt op een
kwart liter per bespuiting per woning.
Tot slot leerde inspectie van de kelders dat
de petroleum wel de larven had gedood
maar niet de muggen, en dat die muggen
door het spul ook niet belet werden in
deze ruimten hun eieren af te zetten.
In 1943 was de epidemie op zijn hevigst.
Er deden zich maar liefst tweehonderd
nieuwe gevallen voor. Met name in 't Zand
vormden zich nieuwe haarden rondom een
gezin met drie malariapatiënten uit 1942.
Daar was indertijd geen diagnose gesteld,
zodat er ook geen bestrijding had kunnen
plaatsvinden. Andere haarden waren te
vinden in de Winterstraat en omgeving en
de Nieuwe Oostersestraat en het Bastion.
De bestrijding vond dat jaar op dezelfde
wijze plaats als in de voorgaande jaren.
Wel kampte men met het probleem dat er
veel te weinig kininetabletten beschikbaar
kwamen. Niettemin kon er toch nog 2,3
kilo sulfas chinini verstrekt worden. Voor
het eerst werd de sociaal werkster van de
gemeente ingeschakeld om de tabletten in
een aantal zwak-sociale gezinnen toe te
dienen.
Inmiddels had de stad ook een zwaarder
bespuitingsapparaat aangeschaft, maar
het nadeel ervan was dat het niet meer
door één persoon vervoerd en bediend
kon worden. Als groot voordeel stond hier
tegenover dat men in een korte tijd met
eenzelfde hoeveelheid shelltox een veel
dichtere nevel kreeg dan met het vorige
apparaat. In totaal werden er 166 wonin
gen bespoten, waarvan 162 in Middelburg
en vier in Brigdamme, waarbij zo'n twee
honderd liter shelltox werd verbruikt.
Alles bij elkaar genomen werd er in 1943
veel efficiënter gewerkt dan in de vooraf
gaande jaren, zodat de verwachting voor
1944 veel gunstiger was. Toch moest men
erop bedacht zijn dat de epidemie,
ondanks de snelle daling van het aantal
gevallen na augustus, nog niet over was.
In september en oktober 1943 waren er
namelijk nog zeventien primaire gevallen
van malaria. De muggen die deze hadden
veroorzaakt, hadden ongetwijfeld voor
nageslacht voor het volgend jaar gezorgd.
De laatste jaren
Hoewel de epidemie in 1944 sterk afnam,
waren er nog vele gevallen over de stad
verspreid. Van een opeenhoping was
alleen nog sprake in de omgeving van de
Nieuwe Oostersestraat en het Bastion. De
bestrijding werd dat jaar op dezelfde voet
voortgezet. Het aantal primaire gevallen
daalde tot 92 en na 1 september kwamen
er geen nieuwe gevallen meer voor, het
geen de artsen hoopvol stemde. Uit bloed
onderzoek in augustus bleek dat er nog 23
parasietendragers waren die ook tijdens
de herfstkininisatie gevolgd werden. De
inundatie van Walcheren in oktober van
dat jaar maakte een abrupt einde aan dit
onderzoek.
In 1945 vertoonde de epidemie het beeld
van een uitdovende haard, waarbij de
meeste gevallen gevonden werden op het
Bastion. Het aantal primaire gevallen bleef
beperkt tot veertien. In verband met de
evacuatie van een groot deel van de Wal-
cherse bevolking in de winter van 1944/'45
had men de grootst mogelijke moeite om
na te gaan waar de patiënten uit de afge
lopen jaren gebleven waren. Uiteindelijk
bleken de meesten toch nog in Middelburg
of in de provincie te zijn. Vier waren naar