Tumet en Kene Een grensconflict tussen Serooskerke en Oostkapelle in de dertiende eeuw De vroegste tekst die we kennen over Serooskerke is opgetekend in 1207. De beschreven situatie is die aan het eind van de twaalfde eeuw, toen er blijkbaar een geschil was tussen de kerk van Oostkapel le en haar dochterkerk Serooskerke over de parochiegrens. De hoogste kerkelijke autoriteiten, dom deken Diederik en de kerk van Utrecht, verklaarden dat priesters en vijf parochia nen van Oostkapelle gezworen hadden dat tot hun parochie behoren: "...alle bewoners noordwaarts binnen de sloot stromend vanaf het water dat Tumet genoemd wordt. Deze sloot stroomt tussen het huis van Aiard Knapen en het huis van Arnold Spi- kers grenzend [rakend] aan de weg die oostwaarts gaat naar het kerkhof van Serooskerke. Deze weg gaat verder naar een ander water, dat men noemt de Kene, en noordwaarts stroomt richting de dijk. Genoemde parochianen Hugo, Randolf en Alard Knapen en de anderen die wonen tussen het water dat E genoemd wordt en de voorschreven weg die, zoals gezegd, reikt tot aan de begraafplaats van het dorp Serooskerke, mogen in Serooskerke ter kerke gaan." Later ging een deel van de parochie Oost kapelle op verzoek van de bewoners, met name Hugo Boudewijnszoon, op gezag van het bisdom over naar Serooskerke. In een oorkonde van 1230 werd gezegd dat de bewoners van oudsher hun tienden afdroegen aan de kerk van Serooskerke. Voor doopplechtigheden en begrafenissen moesten ze echter naar Oostkapelle, ter wijl Serooskerke dichterbij was. Vooral 's winters was de weg naar Oostkapelle ongemakkelijk en gevaarlijk. Bovendien was er sprake van 'oude veten' tussen de twee dorpen. De bestaande visie Specialisten in de middeleeuwse geschie denis nemen aan dat het in 1207 ging om het deel van Serooskerke dat wat betreft de polderorganisatie in de watering van de Vijf Ambachten ligt en niet, zoals het dorp Serooskerke zelf, in de Oostwatering.1 Dat gebied bestaat, behalve uit enkele nieuwe re polders, uit een aaneengesloten gebied ten noorden van de weg van het klooster Zoetendale naar het dorp Serooskerke. In het westen wordt het begrensd door de Zoetendaalse sprink en het gebied van Oostkapelle, in het oosten grotendeels door de vroegere Brouwerssprink die ten westen van en parallel aan de Molenweg loopt. Deze visie gaat ervan uit dat het kerkhof uit de tekst in het dorp Serooskerke ligt en dat de bedoelde weg die tussen Zoetenda le en Serooskerke is. De sloot die die weg raakt, ligt zuidelijk en komt vanaf de Tumet die in het westen ligt en dus de Zoeten daalse sprink kan zijn. De Kene, waar de weg naartoe loopt (bij het dorp), is de Brouwerssprink die naar het noorden loopt (westelijk van de huidige Molenweg). Het gebied dat van Oostkapelle naar Seroos kerke overgaat, ligt tussen de in de tekst genoemde weg en de E: de weg tussen Zoetendale en het dorp in het zuiden en een water in het noorden, mogelijk de bovenloop van de Brouwerssprink.2 Naast deze klassieke uitleg van de tekst wil ik in dit artikel een andere mogelijkheid onderzoeken, waarbij ik mede (misschien te veel) uitga van de gesteldheid van het terrein ter plaatse. Ten aanzien van de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2006 | | pagina 24