de Zoetendaalse sprink. Maar de topografi sche kaart van 1856/'58 geeft hier nog een sloot met een bochtig beloop aan. Beide mondingen moeten na de inpoldering door Rijnsburg vervangen zijn door een noord- westelijker gelegen uitmonding in Oostka- pelle. -.en inbraak? kis met de sloot in de tekst de zuidelijkste jitmonding van de Zoetendaalse sprink edoeld is, dan moet het (inmiddels weer erdwenen) deel daarvan ten oosten van ie Oostkapelseweg gegraven zijn: daar ijst het woord 'fossa' op. Maar waarom ou er een sloot gegraven zijn ten oosten van de weg, terwijl ten westen ervan een atuurlijke waterloop lag? Dat kan ver aard worden door aan te nemen dat de Oostkapelseweg is aangelegd als een ver- edigende dijk na een inbraak van de zee, 'ermoedelijk de grote stormvloed van 134. Die stormvloed kan de zuidelijke onding van de Zoetendaalse sprink ten .'ele weggevaagd hebben, waarna de dijk op de plaats van de Oostkapelseweg gelegd is. Om toch af te wateren naar zee :al de afgesloten mond oostwaarts van de dijk verlengd zijn met een gegraven sloot.5 Dat er een inbraak geweest is in deze omgeving, is vrij zeker. Een in 2003 ver schenen archeologisch rapport meldt dat het gebied tussen Molenweg, Kleine Put- weg en Vrouwenpolderseweg in de tiende tot de twaalfde eeuw intensief bewoond was. Over een plek 200 meter ten oosten van de Molenweg en 300 meter ten zuiden van de Kleine Putweg staat er "dat op een gegeven moment de periodieke overstro mingen met de daaraan gepaard gaande afzettingen [van bodemmateriaal] te fre quent en te hevig werden om, in ieder geval op deze locatie, de bewoningsactivi- teiten voort te zetten." Bewoning tot in de twaalfde eeuw zou betekenen dat de inbraak die van de stormvloed van 1134 geweest is. Twee of drie grote stormvloe den hebben immers Walcheren geteisterd: in 1014 en 1134 en misschien in 1042. Hetzelfde rapport maakt ook melding van een beneden het maaiveld liggende en later opgevulde kreek halverwege de Molenweg en de Brouwerssprink. Halver wege Serooskerke en de boerderij Leeu- wendamme had zij een breedte van vijf meter. De kreek was noord-zuid gericht en had oudere klei- en veenlagen weggesla gen. Dit kan een inbraakgeul zijn geweest, die snel verland moet zijn en als waterloop vervangen door de iets westelijker gegra ven Brouwerssprink. De laagte in het ter rein tussen Ter Mee en Lewedamme, die zuidoostelijk van Lewedamme nog enkele honderden meters doorloopt, lijkt me een overblijfsel van deze kreek. Ten noorden van Leeuwendamme loopt de Brouwers sprink aan de westkant van deze laagte. Het trechtervormige terrein6 dat zo gevormd wordt, is in de indeling van de polder een aparte eenheid: een 'blok' van 22 gemeten dat in de Oostwatering lag (grijs op de kaart). Omdat blokgrenzen dik wijls oude dijken en waterlopen volgen, kunnen we vermoeden dat deze 'trechter' een eigen status had in de waterstaatkun dige geschiedenis van het gebied. De noordelijke begrenzing ervan is de voor malige dijk tussen de boerderijen Huis Ter Mee en Ter Mee. DeTumet Bij de afdamming waar Lewedamme zijn naam aan dankt, zal het zuidelijke deel van de inbraakgeul afgedamd zijn. Op dat

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2006 | | pagina 27