Middelburg, eens een bloeiend handels centrum, was in de negentiende eeuw een sluimerend provinciestadje dat teerde op ijn verleden. Economisch ging het slecht, ïr waren te weinig bedrijven om alle arbei- ers van werk te voorzien. De stadsge- eesheer S. Coronel, schrijver van Middel burg voorheen en thans (1859), geeft ons en beeld van de bedrijvigheid in 1857. De Iwee grootste bedrijven waren de werven an de Commercie Compagnie en De Vol- arding. De eerste gaf werk aan zeventig, Ie tweede aan veertig a vijftig personen, 'erder was er nog een aantal kleinere edrijfjes, zoals een azijnmakerij, drie bier- ouwerijen, vijf korenmolens, een mee- loof, twee olieslagerijen, een pelmolen, en stoompellerij annex meelfabriek, vijf tabaksfabrieken en een zaagmolen. In eze bedrijfjes werkten tien tot dertig vol- assenen en kinderen. Degenen die geen werk hadden waren angewezen op een aantal charitatieve tstellingen, zoals de Commissie tot Spijs- itdeeling aan Minvermogenden, de Com missie Loon voor Werk, de Vereeniging tot set Bezoeken der Armen en de kerken. De Commissie tot Spijsuitdeeling aan Min- ermogenden werd in de winter van 816/'17 opgericht. De commissie zorgde rvoor dat de armen van Middelburg in de vinter voedzame soep kregen. In het Sim- aelhuis aan de Simpelhuisstraat was sinds 816 voor de minvermogenden een 'soep- okerij' gevestigd die door de commissie werd beheerd. Driemaal in de week werd er soep gekookt. Elk najaar werd er een dvertentie in de Middelburgsche Courant eplaatst. Op 14 oktober 1866 luidde de dvertentie als volgt: "De Commissie van 3pijs-uitdeeling aan Minvermogenden, bin- sen deze Stad gevestigd, heeft de eer bij deze kennis te geven, dat zij gedurende het aanstaande winterseizoen van 1866/ 1867 zich weder voorstelt, daartoe in staat gesteld door hare Begunstigers, eene Ge zonde en Voedzame Soep te laten berei den, voor de Minvermogenden te dezer Stede." Huis aan huis werden formulieren verspreid waarop men kon invullen hoe veel soepbonnen men tegen betaling wen ste te schenken aan de minvermogenden van Middelburg. De Commissie Loon voorWerk, die in 1838 werd opgericht, voorzag de arme ge zinnen van Middelburg in de winter tegen een bescheiden loon van arbeid. De ge middelde daglonen waren in de beginpe riode 0,60, later 0,75. Het werk be stond uit ruw timmermanswerk, het maken van spijkers, het aanleggen van een plant soen op het Bolwerk en touwpluizen. In de periode 1838-1858 gaf de commissie werk aan 5.168 personen. Op jaarbasis werd er aan gemiddeld 258 personen werk verschaft. De Middelburgsche Courant van 21 augus tus 1852 bevatte het jaarverslag van de winter 1851 /'52. Er staat dat de commissie gedurende zestien weken in de winter werk verschafte. Aan het Bolwerk werd door 170 man gewerkt. Om het werk gedu rende die zestien weken zo eerlijk mogelijk over de armste gezinnen te verdelen, was een formule bedacht. Van die 170 werkne mers mochten huisvaders die vijf of meer kinderen hadden, maximaal negen weken werken. Dat betekende in dit geval werk voor achttien vaders. Degenen met vier kinderen kregen maximaal zeven weken werk. Twintig vaders kwamen hiervoor in aanmerking. De minst kinderrijke vaders kregen werk voor maximaal drie weken. In een werkplaats op het Bolwerk hielden

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2006 | | pagina 33