De veldnamen van Walcheren
Relicten van een historisch landschap
In 34 jaar tijd heeft de veldnamencommis-
sie van de Heemkundige Kring Walcheren
meer dan zesduizend Walcherse veldna
men verzameld. Deze veldnamen hebben
betrekking op de periode vóór de inundatie
van 1944. Het karakteristieke landschap
werd toen verwoest door de zee, die door
gaten in de zeewering het eiland een jaar
lang overspoelde. Samen met oude kaar
ten, prenten en foto's zijn de verzamelde
veldnamen de enige concrete herinnerin
gen aan het vooroorlogse Walcherse land
schap, dat zoveel is bezongen en waar
over men indertijd sprak als de 'Palm van
Gods hand' (Jan Campert) en 'De Tuin van
Zeeland'.
Uniek materiaal
De Walcherse veldnamen - om precies te
zijn 6.083 stuks - zijn overblijfselen (relic
ten) van een historisch landschap en kun
nen als uniek materiaal worden be
schouwd. De namen zijn na de inundatie
verdwenen door de herverkaveling en door
stads- en dorpsuitbreidingen. Informanten
(veldwerkers genoemd) hebben ze opgete
kend uit de volksmond. De namen grijpen
terug naar een eeuwenoude traditie waar
bij men namen aan landerijen, wegen,
padjes en watergangen gaf. Ondanks het
feit dat sedert 1832 door de registratie van
het kadaster per gemeente een uniek ken
merk aan elk perceel is toegekend (sectie
letter en -nummer) bleef het benoemen
van percelen grond bestaan.
Bij die benoeming speelden verschillende
motieven een rol: de eigenschap van een
perceel, de ligging ten opzichte van een
boerderij, de grondgesteldheid, de situatie
ter plekke, enzovoorts.
Veldnamen in de archieven
Behalve op het verzamelen van de veldna
men uit de mondelinge overlevering, richtte
de veldnamencommissie zich ook op de
veldnamen die in de oude archieven zijn te
vinden. De bron die daarvoor bij uitstek in
aanmerking komt, was al in de jaren dertig
van de vorige eeuw 'ontdekt' door de
Vlaamse taalkundige Pieter Ludovicus
Tack. Hij was na de Eerste Wereldoorlog
naar Nederland gevlucht en was in Middel
burg werkzaam als leraar Nederlands. In
zijn vrije tijd stortte hij zich op het bestude
ren van de overlopers van de Polder Wal
cheren. Dat zijn volumineuze registers
waarin over de periode 1566-1677 de re
gistratie van percelen is opgetekend. De
grondeigenaren moesten meebetalen aan
het onderhoud van de zeewering en het
afwateringsstelsel. De belasting die zij
hiervoor moesten betalen, geschot ge
noemd, werd geïnd door het waterschaps
bestuur van Walcheren. De registratie van
de percelen in de overlopers vormde de
basis voor deze heffing.
Tack vatte het begrip veldnaam ruim op. Hij
schreef hierover: "Onder veldnamen ver
staat men eigenlijk de namen van eigen
aardigheden van het land buiten de ring
der bewoonde plaatsen: steden, dorpen en
gehuchten; namen dus van wegen en
paden, heulen en hofsteden, laagten en
hoogten, maar in het bijzonder van com
plexen of percelen bos, heide, weide- en
bouwland."
Hij wilde de resultaten van zijn onderzoek
publiceren, maar het lukte hem niet om
een uitgever te vinden. Opmerkelijk is dat
hij in zijn manuscript veldnamen vergelijkt
met de namen van bus- en tramhaltes, "die