maakt welke ploeg de wisseltotem had
gewonnen. In 1953 was dat een ploeg uit
Den Haag. Na uitreiking van de totem zat
het erop en ging iedereen naar huis.
Ervaringen van een hopman
De heer W.H.C. Lijnzaad (82): "Als hopman
van de Sint-Tarcisiusgroep uit Breda be
zocht ik vanaf 1954 Vrouwenpolder. In het
begin hielp ik de leiding, later werd ik tot
kampleider aangesteld."
"Aanleiding voor onze deelname was het
dodelijke ongeluk van een lid van onze
groep in 1952. Bij zijn herdenking in 1953
ontstond het idee om het volgende jaar
naar Vrouwenpolder te gaan. De eerste
jaren gingen alleen de kaderpatrouilles,
later de hele groep van zo'n 35 man. De
reis werd door het kader per fiets gemaakt,
in 1960 en 1961 ging de hele troep met de
fiets. Het weekend werd onder andere
betaald uit de actie 'Een heitje voor een
karweitje', maar we konden ook altijd een
beroep doen op de ouders, vaak midden
standers uit de binnenstad van Breda."
"We hadden tijdens het kamp goede con
tacten met andere groepen en de geeste
lijkheid. Met de plaatselijke bevolking had
den we weinig of geen contact, wel met
terreinverhuurder De Vlieger en enkele
leveranciers, zoals de plaatselijke bakker.
De jongens zagen het aan de ene kant als
een uitje, aan de andere kant toch ook als
een religieus gebeuren dat zij positief en
serieus beleefden."
"Het eten voor de leiding werd gekookt
door enkele akela's, onder wie één uit Mid
delburg. Of Maria er de hand in heeft
gehad weet ik niet, maar de vonk sloeg
over! Tijdens onze huwelijksmis in Middel
burg merkte pastoor Snel fijntjes op: 'Nu
gaat een hopman uit Breda er met onze
Lieve Vrouw van den Polder vandoor.'
De bedevaart op zich vond ik altijd een
mooie gebeurtenis."
Het einde
Het organiseren van de bedevaart verliep
niet altijd van een leien dakje. Het bede
vaartcomité moest vaak veel moeite doen
om groepen naar Walcheren te krijgen. In
de provincie werden districtscommissaris
sen en groepsleiders bewerkt. In de rest
van Nederland gebeurde dat via dag- en
verkennersbladen. Buitenlandse groepen
werden persoonlijk aangeschreven of via
relaties benaderd.
Ondanks deze inspanningen was de
belangstelling in 1949, vijf jaar na de start,
niet erg groot en moesten de leden van
het comité de provincie in om 'zieltjes te
winnen'. Na een aantal betere jaren liep de
animo vanaf 1959 sterk terug. Waren er in
1955 nog ruim vijfhonderd deelnemers, in
1961 was dat teruggelopen tot ruim twee
honderd. Van buiten het diocees Breda
kwamen bijna geen aanmeldingen meer
binnen. De bedevaart van 1961 zou zelfs
geflopt zijn als een van de parochies niet
honderd man had afgevaardigd.
Oorzaken van de tanende belangstelling
zouden onder andere kunnen zijn: de
beginnende ontkerkelijking, de invloed van
het nieuwe medium televisie, de opkomst
van buitenlandse vakanties en het mondi
ger worden van de jeugd die niet meer aan
de leiband wilde lopen.
Het werd ook steeds moeilijker om vrijwilli
gers voor het bedevaartcomité aan te trek
ken. Het comité telde in 1961 nog maar
drie leden en men zag geen kans de
opengevallen plaatsen op te vullen.
In overleg met het Nationaal Hoofdkwartier
werd in 1962 besloten geen bedevaart te