veel te weinig deed tegen de bedelarij in
zijn gemeente. De burgemeester erkende
volmondig dat de talrijke bedelaars in de
gemeente ook hem een doorn in het oog
waren, maar voegde daar onmiddellijk aan
toe, dat "het niet aanhouden der bedelaars
in deze gemeente niet moet worden toege
schreven aan eene min doelmatige surveil-
gemeenten in de negentiende eeuw werd
geuit. De burgemeester van het Zuid-Beve-
landse Kloetinge sprak waarschijnlijk
namens vele dorpen toen hij in 1855 over
de veldwachters opmerkte: "Vooreerst is
het terrein, waarover hunne waakzaamheid
gevorderd wordt, in bijna alle gemeenten
ten platten lande, te groot. Een man te
Veldwachter Walraven tijdens een schietoefe
ning. (Particuliere collectie)
lance, en alzoo aan geen genoegzame
pligtsbetrachting van den veldwachter",
maar grotendeels het gevolg was van de
uitgestrektheid van diens arbeidsterritoir:
"Wordt deze gemeente met die van Dom
burg door denzelfden veldwachter bediend,
hetwelk gereedelijk aanleiding geeft, dat
de bedelaars, zoodra zij gezien hebben,
dat de veldwachter in de eene gemeente
tegenwoordig is, dadelijk naar de andere
gemeente overgaan."2
Het was een klacht die door vele Zeeuwse
voet kan onmogelijk dikwijls genoeg, alle
punten der gemeente bezoeken; terwijl
bovendien de bedoelde uitgestrektheid van
de terreinen, nog dit eigenaardig bezwaar
medebrengt, dat zij, die eenig kwaad voor
nemen koesteren, slechts behoeven op te
letten naar welke zijde der Gemeente de
veldwachters zich bij het doen eener tour-
née begeven, om zeker te zijn, dat zij aan
de andere zijde, niet zullen worden ge
stoord."3
De enige oplossing die de burgemeester
van Aagtekerke kon bedenken om verbete
ring in de situatie te brengen, was een
splitsing van de dienst. Zijn wens werd in