1855 verhoord: in dat jaar kregen Domburg
en Aagtekerke ieder een eigen veldwachter.
Met soortgelijke problemen werd veld
wachter Jacob Jacobsen geconfronteerd.
Omdat het voor hem ondoenlijk was zowel
in Meliskerke als in Biggekerke en Zoute-
lande de orde te bewaken, besloten de
autoriteiten ook hier in 1855 tot een reor
ganisatie die bedoeld was om het werkter
rein van de veldwachter te verkleinen.
Meliskerke en Grijpskerke
Terwijl Biggekerke en Zoutelande verenigd
bleven, werd Meliskerke bij Grijpskerke
gevoegd. Grijpskerke was vóór 1855 ver
bonden met Oostkapelle, dat vanaf dat
jaar de beschikking kreeg over een eigen
veldwachter.4
Ruim dertig jaar zouden beide gemeenten
een veldwachter delen. Omdat Grijpskerke
in die tijd Meliskerke zowel in oppervlakte
als in inwonertal overtrof, was afgesproken
dat Grijpskerke het grootste deel van de
kosten van de veldwachtersdienst voor
haar rekening zou nemen. Zo moest de
gemeente aan het salaris van 400,- dat
de in 1885 benoemde Abraham Jonkheer
verdiende, jaarlijks 225,- bijdragen. De
resterende 175,- moest door Meliskerke
worden opgebracht.5
Hoewel de situatie in vergelijking met de
periode vóór 1855 was verbeterd, hoopte
de burgemeester van Meliskerke-Grijpsker-
ke dat de gemeenten spoedig elk over een
eigen veldwachter zouden beschikken. In
1890 schreef hij de commissaris van de
koning dan ook: "Als hoofd der politie heb
ik er steeds op gewezen dat één persoon
onmogelijk volledig toezicht kan houden in
twee gemeenten." Evenals de burgemees
ter wilde de gemeenteraad van Meliskerke
een eigen veldwachter, maar dat mocht de
gemeente niet te veel kosten. Onder geen
beding mocht het salaris van de man
hoger zijn dan 300,-. Hiernaast zou hij
dan nog 30,- voor kleding en bewape
ning krijgen.6
De provincie zag wel wat in het plan om
de veldwachtersdienst te splitsen, maar
vond wel dat het salaris hoger moest zijn
dan het bedrag dat Meliskerke in gedach
ten had. "300 30 is inderdaad een te
geringe belooning", vinden we in klad aan
getekend op een briefje van de commissa
ris, en zeker, zo schreef hij er nog bij, voor
veldwachter Jonkheer, die 400,- verdien
de. Een bedrag van 350,- vond de com
missaris dan ook het minimum dat de raad
van Meliskerke jaarlijks voor een eigen
veldwachter moest uittrekken.
Aangezien Meliskerke niet verder wilde
gaan dan 300-, vond de commissaris
voorlopig "geene termen om tot het aan
stellen van een afzonderlijken veldwachter"
over te gaan.7
Een jaar later, in 1891, probeerde Melis
kerke het nog eens, maar ook ditmaal was
300,- het maximum dat het dorp voor
een eigen veldwachter wilde neertellen.
Het antwoord van de commissaris liet zich
gemakkelijk raden: hij ging alleen akkoord
indien de veldwachter minimaal 350,-
verdiende. Bovendien, zo voegde de com
missaris eraan toe, moest Grijpskerke
bereid zijn de huidige veldwachter in dienst
te nemen tegen diens huidige salaris van
400,-.
Meliskerke was echter niet te vermurwen.
Alleen, zo liet de gemeente weten, als
mocht blijken dat er voor 300,- geen
geschikte veldwachter was te vinden, zou
de raad misschien tot andere gedachten
zijn te brengen. Maar over dat laatste had
de burgemeester zo zijn twijfels. Volgens