mensen uit het dorp die de veldwachter van oneerlijke concurrentie beschuldigden. Zo trok in 1903 A. de Troije, molenmaker in Middelburg, bij de burgemeester van Meliskerke aan de bel, omdat veldwachter Rooseboom in zijn vrije tijd actief was als timmerman en molenmaker. De Troije voel de zich hierdoor benadeeld en vroeg ook aan de commissaris van de koningin of dit soort activiteiten niet in strijd was met de veldwachtersinstructie. De commissaris moest De Troije teleurstellen. Hij kon zich echter wel voorstellen dat bepaalde men sen zich ergerden aan de bijbaantjes van de veldwachter en schreef de burgemees ter van Meliskerke dan ook: "Ik geef U ern stig in overweging, om, wanneer naar Uw oordeel het verrichten der gewraakte han delingen samenhangt met eene te geringe bezoldiging, nogmaals bij den Raad aan te dringen op verhooging der jaarwedde."" Als het aan de burgemeester lag, was het salaris van Rooseboom allang verhoogd. Hij had echter te maken met een gemeen teraad die als een bok op de haverkist zat. De meeste raadsleden vonden een salaris van 300,- meer dan genoeg. Tenslotte had de man, zo gaven ze de burgemeester in 1907 te verstaan, nogal wat bijverdien sten. Zo streek hij als gemeentebode jaar lijks 40,- op en als keurmeester kwam daar nog eens 15,- bij. "Zo noodig", sprak een raadslid, konden aan Roose boom "jaarlijksche gratificaties" wegens inzet worden toegekend. Tenslotte ver plichtten incidentele beloningen de ge meente minder dan een structurele salaris verhoging.12 Rooseboom liet zich door dit soort overwe gingen niet uit het veld slaan en bestookte de raad ieder jaar weer met verzoeken tot verhoging van zijn salaris. In 1909 gaf hij voor het eerst een uitgebreide specificatie van zijn privé-uitgaven, waaruit bleek dat zijn salaris bij lange na niet toereikend was om in zijn eigen levensonderhoud te kun nen voorzien. Rooseboom "fungeerde", zo schreef hij in zijn verzoekschrift aan de gemeenteraad, "ruim zeventien jaren als veldwachter in Uwe gemeente, op eene jaarwedde van slechts driehonderd gulden, zonder dat hij nog eene verhooging (hoe wel herhaaldelijk door hem gevraagt) heeft mogen ontvangen," Was dit niet in strijd, zo vroeg Rooseboom, met de circulaire van februari 1909, waarin de commissaris van de koningin er bij de gemeenten op had aangedrongen de positie van de veldwach ters te verbeteren en waarin hij een be drag van 600 - noemde als minimumbe loning voor een veldwachter? Rooseboom rekende uit hoeveel hij weke lijks voor zijn gezin, dat uit zeven personen bestond, kwijt was: Huishuur/belastingen 1,25 Bakmeel 20 kilo - 3,- Aardappelen en groenten - 1,50 Onderhoud kleding/beddengoed - 1,- Boter en spek - 2.50 Steenkolen - 0,60 Koffie - 0.60 Suiker en stroop - 0,50 Schoenen en klompen - 0,50 Petroleum - 0,20 Sajet - 0,30 Tabak - 0,20 Sigaren - 0,10 Melk - 0,35 Meubels, vaatwerk - 0,25 Dokter/apotheek - 0,15 Onvoorzien - 0,10 Totaal ƒ13,10

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2006 | | pagina 33