Vadertje Die kunne van ermoe de deure nie vin de! De uitdrukking "Die kunne van ermoe de deure nie vinde!" werd gebruikt als men sen armoede leden en geen oplossing konden vinden om aan het armoedig bestaan te ontkomen. Deze Walcherse uitdrukking kan met recht worden toegepast op de armen van Arne- muiden in de negentiende eeuw. De histo rieschrijver Frederik Nagtglas omschreef het Arnemuiden van omstreeks 1840 als volgt. "In die afgelegen visschersplaats vond men destijds nog toestanden, welke wij ons tegenwoordig nauwelijks kunnen voorstellen. Hoezeer slechts een groot halfuur van Middelburg gelegen, was het deerlijk verarmde en vervallen stadje aan de meeste beschaafde ingezetenen der hoofdplaats slechts bij naam bekend. Het smalle voetpad,' kronkelend door weilan den en over vlonders, was wel schilderach tig, maar als bestrooid met kwalijkrieken- den vischafval, terwijl de rijweg langs de zaagmolens dikwijls onbruikbaar was. Om gekeerd werd echter Middelburg dagelijks door zwermen meerendeels havelooze Arnemuidenaars bezocht, die visch kwa men uitleuren of aalmoezen ophalen." Ook het jaarverslag van de visserij over 1842 laat zien dat de armoede in Arnemui den groot was. De Arnemuidse burge meester Baars schreef in dat verslag dat door de matige visvangst de armoede "ver bazend is toegenomen". Hij verwonderde zich erover dat de armen nog geen dief stallen of inbraken hadden gepleegd en dat er nog niemand van de honger en kou was omgekomen. Sommige inwoners had den gebrek aan kleren en voedsel en moesten het dagelijks met een stuk droog roggebrood doen. Omdat het diaconaal armbestuur in 1842 te weinig middelen had om de armen te helpen, gaf het gemeentebestuur bovenop de 250,- subsidie honderd gulden extra. Wie in Arnemuiden geen inkomsten had, was afhankelijk van het diaconaal of het burgerlijk armbestuur. Het burgerlijk arm bestuur werd in 1868 opgericht en heeft maar vier jaar bestaan. De burgemeester vond dat de werkzaamheden te gering wa ren om daar speciaal een armbestuur voor te hebben. Dit betekende niet dat de bur gerlijke gemeente geen ondersteuning gaf. In 1897 werd de Vereeniging tot onder steuning van visschers en hunne nagela ten betrekkingen opgericht. Vissers konden tegen betaling van tien cent per week lid van deze vereniging worden. In de winter maanden januari en februari werd geen contributie geheven. De vereniging onder steunde leden van 65 jaar en ouder en leden die door lichamelijk gebrek niet meer konden vissen. Ook weduwen en wezen van vissers die lid waren, konden een beroep doen op de vereniging. De wezen kregen een uitkering tot hun achttiende jaar. De duur van de uitkering was afhan kelijk van het kassaldo. Als de kas leeg was, was men weer aangewezen op de burgerlijke gemeente of het armbestuur van de diaconie. Het kwam ook regelmatig voor dat de armenkas van de diaconie leeg was. In dat geval deed het armbestuur van de diaco nie een beroep op de rijkere inwoners van Walcheren en vooral op die van Middel burg. Op 28 november 1865 plaatste het bestuur een advertentie in de Middelburg- sche Courant met de volgende tekst. "De ondergetekenden [G. Meerman en P. Meul- meester] nemen beleefdelijk de vrijheid, namens het Armbestuur, hunne talrijke

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2006 | | pagina 38