schone dorpen tussen liggen. Het dorp Domburg, dat vlak bij aan de voet der dui nen ligt, is niet het minst belangrijke. Het was het doel onzer wandeling. Boven op het duin staat een paviljoen [Badpaviljoen], waar men koffie, thee en een likeurtje kan gebruiken, en waar men aan de ene zijde de zee, aan de andere kant het land maar voornamelijk het dorp ziet. Om onze wan deling een beetje verder uit te strekken, gingen wij enige tijd langs de top der dui nen in de richting van Westkapelle, draai den vervolgens linksaf en bevonden ons opeens midden in een bos waar wij aan het einde een fraaie hofstede vonden, met boomgaarden, tuinen en schone dreven met eiken en kastanjebomen; men zou menen een prachtige villa te zien. Onze Antwerpse schilders zijn daar dikwijls langs gekomen en hebben deze schone gezichten dan ook geschilderd. Door die bosjes en lanen en boomgaarden zijn wij in het dorp teruggekeerd, waar de straten ook merendeels op wandeldreven gelijken, door de zware bomen en het mooie groen, en waar verscheidene lieve optrekjes zijn, die er comfortabel uitzien. Wij dienden nu wel wat te rusten. Wij kwa men, op het plein van het Schuttershof, half hotel, half herberg, waar de zon tus sen grote met klimop begroeide bomen doorschemerde, wat een zacht en aange naam licht gaf en terwijl het buiten de schaduw heet was, genoten wij daar en zaten er heerlijk en fris onder het gebruik van bier, melk en vruchten. De drukte van Domburg komt in geen vergelijking met die van Heijst.1 Ik ken niets geheimzinnigers dan dit verblijf van de schone slaapster in het bos. Slechts zelden ontmoet men iemand. En overal dezelfde hermetische sluiting van deuren en vensters. Het is niet tegen de zon dat men zich verschuilt, want in alle straten geven de bomen voldoende schaduw. Het is de lust om in half duister en afgesloten te leven. Somtijds evenwel wordt het raam even opgeschoven en kan men op de vensterbanken borduurwerkjes zien liggen, en Chinees en Japans porse lein, dat daar zomaar open en bloot is Gezicht op Domburg, een houtgravure van M. Bolt, uit het boekje 'Badpaviljoen Domburg', 14 augustus 1928. neergezet. Het schijnt dat er geen dieven in het land zijn. Door die kleine opening ziet men dan een comfortabele, nette, dik wijls prachtige kamer. Meestal dezelfde wijze van meubileren als in Engeland. De meubels zijn dikwijls gesneden, soms wel wat zwaar van vorm, de tapijten dik en

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2007 | | pagina 17