In hetzelfde jaar wilde Jacob Mareeuw
enkele bonnen bij zijn zomerhuis op zout
keet Den Dobbelsteen planten. Trouwens
opvallend dat pas in deze periode de zout
keten namen kregen, alsof het buitenplaat
sen of speelhoven waren. Dit kan een
teken zijn dat ze steeds meer gezien wer
den als een soort buitenplaats.
Andere bedrijven
In de jaren zeventig van de achttiende
eeuw beleefde niet alleen, zoals gezegd,
de zoutindustrie een betrekkelijke bloei
periode, maar ook in andere sectoren ging
het goed. ledereen die het zich kon veroor
loven, maakte van de welvaart gebruik om
een of andere vorm van buitenverblijf in te
richten. Buitenverblijven kon men in die tijd
dan ook op allerlei locaties en bij allerlei
soorten bedrijven vinden. Dat van Adriaan
van der Meulen in Domburg bijvoorbeeld
bestond in 1774 uit "een Huijs sijnde een
Smitse en Speelhoff met het soomer Huijs
daer in staende".18
Elders in het land
Ook elders kon men combinaties van
bedrijven met kleine speelhoven of buiten
plaatsen aantreffen. Zo is een aantal bui
tenplaatsen bij Schuddebeurs op Schou
wen ontstaan uit blekerijen. Het nog
bestaande Bleykzigt was in het midden
van de achttiende eeuw in gebruik als tex-
tielblekerij maar beschikte daarnaast over
een speelhuisje waar de Zierikzeese eige
naar in de zomer enkele dagen kon ver
toeven.19
Enkele buitenplaatsen langs de Vecht zijn
ontstaan uit dakpannen- en baksteenfa-
brieken. De beroemde buitenplaats Zijde
balen aan de Vecht bij Utrecht bood bin
nen zijn grenzen plaats aan een zijdespin
nerij.20 Het buitenplaatsje Brouwersrust op
het bolwerk Slotermeer in Amsterdam,
waar twee fraaie laat-achttiende-eeuwse
afbeeldingen van bestaan, bevond zich op
het terrein van windmolen De Hooiberg.
De eigenaar F.L. Harderwijk was, we raden
het al, brouwer.21 De molen zal wel ge
bruikt zijn om de grondstoffen voor het bier
te malen.
Negentiende eeuw
Veel voorbeelden uit de negentiende eeuw
heb ik nog niet kunnen vinden. Een moge
lijke uitzondering is de pel-, chocolade- en
mosterdmolen De Grenadier op het gelijk
namige bolwerk in Goes: op een tekening
uit het midden van de negentiende eeuw is
te zien dat rond de molen en het huis van
de eigenaar een tuin was aangelegd met
bloemperken en treurwilgen. Deze locatie
past echter niet helemaal in het rijtje bui
tenverblijven omdat het geen buitenverblijf
was, maar zeer waarschijnlijk permanent
werd bewoond. Naast deze molen bezat
de eigenaar immers de buitenplaats Rust
na Arbeid bij Driewegen.
Een ander voorbeeld is dat van de kweker
en tuinman Willem Verhoeven Pz., die in
1825 voor een paar dagen met zijn koop
waar was neergestreken in Goes en een
advertentie in de krant zette. Volgens die
annonce woonde hij toen "op de Buiten
plaats de Loodasch Branderij, te Kroos-
wijk, even buiten Rotterdam."22 De naam
van dit buiten doet vermoeden dat het
voordien een fabriekje is geweest.
Besluit
Met deze voorbeelden wordt wel duidelijk
dat men in de achttiende eeuw vrijwel alles
aangreep om ergens een tuin of buitenver
blijf in te richten. Dit kon een koepel zijn