gen. In de Middelburgse Naamwijzer van 1800 wordt David Borking genoemd als "een van de opzienders der schooien". Dat werd je als vijfentwintigjarige schoolmees ter niet zomaar, de andere (zeven) school opzieners waren belangrijke, welgestelde Middelburgers, heren van stand. David moet veelbelovend zijn geweest. En dat niet alleen: hij was ook bijzonder voort varend. Op 27 juli 1799 kocht hij voor 900 pond (ongeveer 5.400,-) een groot huis aan de Haringplaats (nu Spanjaardstraat 10/12), waar hij ging schoolhouden en waar hij ook zijn kostscholieren kon huis vesten. Op 30 januari 1805 kocht hij voor 50 pond 300,-) nog een tweede, kleiner pand, 't Roode Hert geheten, Spanjaard straat F 57 (nu nummer 6/8). Het moest hem en zijn gezin als woonhuis dienen. Davids vrouw Anna Geertruida was in 1803 overleden. Kinderen waren er niet. Catharina Hertzog, zijn tweede echtgeno te, haalde dat in: ze kreeg er maar liefst tien, waaronder een drieling, van wie er echter zes op zeer jonge leeftijd stierven. Ze moet een zwaar leven hebben gehad met haar opeenvolgende zwangerschap pen, de zorg voor man en kinderen en niet te vergeten voor de scholieren. Ze over leed in 1823 en ze was toen nog geen veertig jaar. De toen vijfendertigjarige Metje Christina Richter nam haar taak over. Landelijke onderwijswetten De Franse bezetting in 1795 betekende het einde van de Republiek der Zeven Ver enigde Nederlanden. De bond van verenig de gewesten werd omgesmeed tot een eenheidsstaat, de Bataafse Republiek. Nederland kreeg zijn eerste gekozen volksvertegenwoordiging, zijn eerste grondwet en zijn eerste centrale regering. Landelijke wetten kwamen tot stand, zoals de onderwijswetten van 1801 en 1803, die het niet lang uithielden, en de wet van 1806 die een halve eeuw van kracht bleef. Aan het einde van de achttiende eeuw was Borking als secondant (hulpmeester) werkzaam op twee Franse scholen: eerst ruim een jaar in Roosendaal en daarna vijf jaar in Zierikzee. Eenmaal in Middelburg als schoolhouder tewerkgesteld, had hij te maken met de nieuwe onderwijswetten. Om te beginnen kregen alle schoolmees ters een zogenaamd bewijs van toelating, wat inhield dat ze hun baan behielden maar voorlopig niet naar een andere post konden solliciteren. Dat was pas mogelijk als ze een rang hadden behaald, waarvoor examen moest worden gedaan. Rangen De wet van 1806 onderscheidde vier ran gen: wie met goed gevolg voor de vierde (laagste) rang slaagde, mocht lesgeven in lezen en schrijven, de derde rang gaf bovendien de bevoegdheid tot het geven van taalonderwijs, terwijl een schoolmees ter die de tweede rang had behaald, ook geschiedenis en aardrijkskunde mocht onderwijzen. Bezitters van de eerste rang ten slotte hadden zich bekwaamd in de wis- en natuurkunde en muntten uit in "beschaafdheid des verstands". We nemen aan dat Borking toen hij in Mid delburg begon, een bewijs van toelating had. Hij sloeg de eerste drie rangen over - die waren hem te gemakkelijk - en deed in 1808 direct examen voor de eerste rang. In zijn tijd waren er in Zeeland slechts vijf schoolmeesters die deze zeer uitzonder lijke bevoegdheid in de wacht sleepten.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2008 | | pagina 16