's Avonds op het bal, waar hij tot diep in de nacht bleef, dronk hij zo veel dat de officie ren hem naar huis moesten brengen. Volgens de kerkenraad had eind januari een voorval plaats dat zijn oorsprong had in de kroeg. Tijdens de dienst op de laatste zondag van die maand waren er meer kerkgangers dan anders. Onder hen enke len die nooit in de kerk kwamen en allerlei grappen maakten. Bij het uitgaan van de kerk deed Zimmerman "een particulier gebet daar hij in voordroeg eenige per- zoonen die its goeds beraamd hadden tot welzijn van de stad". Het kwam de kerken raadsleden, die al geruime tijd de diensten van Zimmerman niet meer bijwoonden, zeer verwonderlijk voor. Het bewijs ervan vonden ze in de collectezak, waarin ze munten aantroffen die er anders nooit in zaten. Ze hadden het vermoeden dat Zim merman een weddenschap had afgesloten en omschreven zijn gedrag als "spotternij met God en zijn Woord". Op 1 februari ging Zimmerman weer naar het ijs met in zijn zak enkele flesjes jene ver, waaruit hij de ijsgangers trakteerde. Bij iedere borrel nam hij er zelf ook één, tot hij zo onder invloed was dat hij neerviel en met zijn stok in het rond sloeg en over het ijs schreeuwde: "Gij zult mijn geheel tracte- ment wel verzuipen." Hierop kwam er een hele schare rond hem staan die allerlei gekkigheid met hem uithaalde. Intussen waren er ook klachten binnenge komen over de godsdienstlessen die hij zijn catechisanten gaf. De kinderen in de leeftijd tussen de zestien en negentien jaar leerde hij dat stelen en vloeken geen zon den waren en dat het evenmin zondig was om van 's Heren tafel naar de herberg te gaan om te drinken en te kaarten. De rest van de lessen besteedde hij aan verhalen over vreemde landen en gewesten waar de kinderen nog nooit van gehoord had den. Zimmerman verweerde zich door te schrijven dat "ook het getuigenis der kinde ren niet te vertrouwen was als waarschijn lijk opgestookt door juffr. Fredenberg". Voorts deelde hij mee dat Pieter Geijs de kinderen belet had op de catechisatie te komen. Op het matje geroepen In maart 1816 waren de kerkenraadsleden van mening dat het de hoogste tijd was Zimmerman op zijn schandelijk gedrag aan te spreken. Hoewel een van de vrouwen had aangeraden nog wat geduld met hem te hebben, richtte de president-ouderling zich na het gebed aan het eind van de ker kenraadsvergadering van 19 maart tot de predikant. De broeder had het eerste punt van kritiek nog niet eens afgewerkt of Zim merman viel hem in de rede en zei: "Gij zijt mijn regters niet." Omdat dit dus niet de uitwerking had die men ervan had ver wacht, werd een brief met klachten aan de consistorie van de lutherse kerk in Amster dam geschreven, die eindigde met: "Broe der Zimmerman is te ver gegaan, hij heeft zich bij de geheele gemeente onwaardig gemaakt. Zo dat ons ernstig en dringend verzoek is om ons van broeder Zimmer man te ontlasten." De consistorie vroeg daarop de predikant op 19 april om uitleg. Het duurde enige tijd voordat Zimmerman zijn antwoord klaar had. Pas op 31 mei stuurde hij een lange brief van maar liefst dertien kantjes terug. Uit dit epistel zijn hierboven al enkele cita ten aangehaald. Allereerst begon hij zich te verontschuldigen: "Dit antwoord 't welk ik U Eerw. hiermede zend, voldoet mij zelve niet, en zal U Eerw. misschien zeer

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2008 | | pagina 23