geefse poging om via het gemeentebe
stuur een deel van zijn traktement uit 1813
uitbetaald te krijgen. Hij beweerde dat hij
de door Napoleon toegezegde toelage
nooit had ontvangen. Burgemeester en
wethouders deden daarop navraag bij de
kerkenraad, die verklaarde dat de predi
kant tot de laatste cent toe was betaald.
Uit deze correspondentie bleek dat hij op
dat moment bij ene H. Eijben op de Kei
zersgracht in Amsterdam verbleef.
Uiteindelijk is het slecht afgelopen met de
predikant. Op 18 februari 1820 werd hij
opgenomen op de krankzinnigenafdeling
voor mannen van het Buitengasthuis in
Amsterdam. Men bezat toen nog weinig
psychiatrische kennis en er heersten in dit
gesticht erbarmelijke toestanden. We kun
nen er dan ook van uitgaan dat Zimmer
man gezien zijn temperament de meeste
tijd in een dwangbuis zal hebben doorge
bracht. De verpleegkosten werden betaald
door de heer Eijben, met wie hij een bij
zonder goede relatie moet hebben gehad.
Zimmerman overleed op 5 november 1825
in het gasthuis aan een toeval en werd
begraven op het Leidse Kerkhof in de
hoofdstad. Hij is 37 jaar geworden.
Saillant detail is dat ook de derde predi
kant van de Veerse lutherse kerk, Frede
rick Daniël Joseph van Wiebel, op 25
november 1820 in Groede wegens krank
zinnigheid zijn emeritaat ontving.
Het einde van de lutherse kerk
Na het vertrek van Zimmerman kwam de
lutherse gemeente in 1817 voor hoge kos
ten te staan toen bleek dat alle vijf de
ramen dringend aan vervanging toe waren.
Het lood was zo slecht dat van de nieuw
ingezette glazen er een kwart weer uitviel.
Met deze restauratie was een bedrag van
duizend gulden gemoeid.
Het aantal lutheranen was intussen ge
stegen tot 108, waarvan 68 lidmaten, maar
dit bleek te weinig om als zelfstandige ge
meente te kunnen voortbestaan. Bij
Koninklijk Besluit van 24 juli 1818 werd de
kerk tot filiaal van die te Middelburg en
Vlissingen verklaard en deden de predi
kanten bij toerbeurt dienst. Het rijk stelde
hiervoor jaarlijks 200,- beschikbaar,
waarvan de Vlissingse predikant (die een
langere reis moest maken) 110,- en die
uit Middelburg 90,- kreeg.
Op 28 februari 1818 kocht de kerkenraad
op een publieke veiling voor 3 Vlaamse
ponden 18,-) de voormalige pastorie
terug. Dit was mogelijk omdat de vorige
eigenaar was overleden en een failliete
boedel achterliet, terwijl een groot deel van
het aankoopbedrag nog niet was betaald.
Op 11 augustus 1826 verkocht de ge
meente voor 100,- het gebouw voor de
tweede maal.
In 1829 verkeerde de lutherse kerk in een
zodanig bouwvallige staat dat het onver
antwoord was er nog langer gebruik van te
maken. Sinds 15 augustus van dat jaar
vonden de diensten in het gebouw van de
hervormde gemeente plaats. Bij Koninklijk
Besluit van 14 januari 1832 mocht de kerk
voor afbraak worden verkocht. De preek
stoel ging voor 155,- naar de hervormde
gemeente in Westkapelle, de banken wer
den voor 25,- aan kerkenraadslid Bertel
verkocht, en het orgel werd voor 150,-
overgedaan aan de lutherse gemeente te
Groede. Pas in 1835 werd er een koper
voor het gebouw gevonden: op 15 mei van
dat jaar kocht metselaar Jacobus Sonius
uit Middelburg het voor 340,-. Kort daar
na is de kerk gesloopt.
Er kwam een definitief einde aan de Veer-