Geen weeshuis
In Holland en Zeeland werden vanaf het
midden van de vijftiende eeuw weeska
mers ingesteld in de steden en dorpen.
Taak en organisatie van de weeskamer
werden geregeld in de weeskeuren. Op
Walcheren functioneerden tussen 1456 en
1852 in steden en dorpen maar liefst acht
entwintig weeskamers. Naast de weeska
mers van de steden bestonden hier ook
drie landvierscharen met een eigen wees
kamer. Eén ervan was de weeskamer van
de landvierschaar van Veere. Deze land-
vierschaar bestreek de dorpen op het plat
teland rondom de stad Veere in het noor
den van Walcheren.
De weeskamer moet niet verward worden
met een weeshuis. De weesmeesters had
den geen gebouw om de wezen onderdak
en verzorging te bieden, zoals de bestuur
ders van een weeshuis. De weeskamer
was een plaatselijke bestuursinstelling. Ze
hield toezicht op het beheer en eventueel
de verdeling van de bezittingen en op de
opvoeding van de geheel of half verwees
de kinderen tot zij meerderjarig waren ge
worden. In het geval van minderjarige erf
genamen moest na een overlijden door de
familie of door voogden aangifte gedaan
worden van de bezittingen, zodat ieder
kind zijn deel kon krijgen. De bezittingen
werden in een zogenoemde boedelinven
taris vastgelegd. Bij het bereiken van de
meerderjarigheid kreeg een kind zijn bezit
in handen. Men werd meerderjarig met vijf
entwintig jaar, of eerder als men trouwde.2
Om iets over de materiële cultuur van de
plattelandsbewoners te weten te komen
vormt het archief van de weeskamer een
goede bron. Omdat er geen onderscheid
werd gemaakt tussen arm en rijk, geven
de boedelinventarissen een goede door
snede van de bevolking. De boedelinventa
rissen vertellen ons veel over leven en
werken van mannen, vrouwen en kinderen.
Dood en begraven
Een rekening van doodschulden uit de
achttiende eeuw
Tijdens mijn onderzoek in het archief kwam
ik tussen de boedelinventarissen ook aller
lei andere stukken tegen. Dergelijke vond
sten - weeskamergeheimen - geven in
zicht in de dagelijkse gang van zaken en
zijn vaak te aardig om te negeren. Soms
gaat het hierbij om officiële documenten,
soms om kladjes of briefjes waarop een
losse aantekening is gemaakt. Niet altijd is
duidelijk waar deze briefjes bij horen. Van
andere documenten is dat wel duidelijk,
omdat ze op naam zijn gesteld. Dit is bij
voorbeeld het geval met een rekening van
doodschulden die aan een inventaris was
toegevoegd. Zo'n inventaris werd immers
niet alleen opgemaakt om de roerende en
onroerende bezittingen te beschrijven, ook
uitstaande schulden en te ontvangen be
dragen werden in de uiteindelijke afreke
ning meegenomen. Land werd gepacht en
verpacht, akkers werden bebouwd, weiden
begraasd, mensen in dienst genomen om
te ploegen, te zaaien of te spitten. Er ston
den "vruchten te velde" die veel waard
waren. Er was meestal nog wel geld te
ontvangen of uit te betalen. Dit staat dan
ook bij de inventarissen vermeld.
De begrafenis van de overledene was een
kostenpost en in een aantal inventarissen
worden deze kosten voor het begraven
dan ook opgevoerd. Ze worden soms een
voudigweg onder het kopje begrafenislas-
ten of doodschulden vermeld, soms ook
uitgebreider beschreven. Het bedrag van
de begrafenis en bijkomende kosten kon