van het gereedschap voor de boterberei-
ding, te hoge temperatuur van de bewaar
plaats, de nabijheid van ingemaakte groen
ten, bepaalde planten in de wei en het ge
bruik van room van verschillende data.
Slecht drinkwater voor het vee levert stin
kende boter op. In het midden van Walche
ren was er brak drinkwater voor de dieren
en dat werd bij langdurige droogte steeds
zouter. Na de aanleg van het Kanaal door
Walcheren in 1874 verslechterde ook in de
omgeving van het kanaal het drinkwater
voor het vee. Het brakke water sijpelde
onder de kanaaldijken door. Vanaf die tijd
moesten boeren in die omgeving het vee
zoet water geven.
Op de Zeeuwse boerderijen kon men
water uit de regenbak halen. Dit water
gebruikte men voor huishoudelijk gebruik,
maar ook voor de boterbereiding. Dikwijls
was het regenwater verontreinigd door
vuile daken of goten. Soms zat er een lek
in de regenbak en kon (verontreinigd)
grondwater de put binnendringen.
Op veel boerderijen was ook een welput
(stêênpit) aanwezig. Water uit de welput
werd gebruikt voor het vee, voor het
schoonmaken van het melkgerei en het
gereedschap dat bij de boterbereiding
werd gebruikt. Het water uit de welput was
vaak te zout en op sommige boerderijen
lag de regen- of welput te dicht bij de
mesthoop (mispit).
Melk, room en boter moesten op een koele
plaats, bijvoorbeeld in de kelder, worden
Gereedschap dat werd
gebruikt bij het melken
en de boterbereiding. Van
links naar rechts: juk met
melkemmers, ontromer
met emmer voor opvang
van ondermelk en voor
room, karnton met boter-
emmer, op de bank een
boterbak. (Foto uit 'De
Veldbode', Zeelandnum
mer, december 1928, coll.
F. van den Driest)
bewaard. In sommige kelders kwamen bac
teriën voor die er niet thuishoorden. Bij een
te lage keldertemperatuur was de room te
koud en dan kreeg men bij het karnen
harde, kruimelige boter. Was de tempera
tuur in de kelder te hoog, dan was de
boter slap en week. De ideale temperatuur
in de kelder lag tussen de 11 en 15 graden
Celsius. Sommige boerinnen legden het
versgebakken brood in de kelder om af te
koelen en dan liep de temperatuur in de
kelder te hoog op. Ook ingemaakte groen
ten hoorden niet in de melkkelder thuis.
Vooral zuurkool kon de natuurlijke verzu
ring van de melk verstoren. In sommige
Walcherse weiden groeide wilde ajuin
(kraailook). Als koeien die plant aten, pro
duceerden ze melk die naar uien smaakte.
En dat proefde men ook aan de boter.