In 1836 werd het kerkgebouw zelf ver bouwd en kreeg het in grote lijnen zijn hui dige gedaante. Bekend is dat de consisto- rieaanbouw toen al wit moet zijn geweest want in 1841 diende de burgemeester een plan in om het kerkhof tot een plantsoen te maken "en de kerkvoogdij zou dan de kerk moeten witten net zoals de consistorieka mer", hetgeen overigens nooit is gebeurd. Op de aquarel van J. Worrell uit 1857 zien we de aanbouw in volle glorie. Opnieuw is er vanaf de hoek van de Bad huisstraat geschilderd. De oostgevel toont nu twee ramen (de consistorie), rechts ervan is een deur (het brandspuit huisje) en in de noordgevel is de deur van de gevangenis. Het dak van de aanbouw is in 1827 schuin oplopend opge trokken tot aan de goot van de kerk. In 1858 vonden er opnieuw reparatiewerkzaamheden plaats aan het spuithuis en aan de prison en acht jaar later, in 1866, werd de volle dige aanbouw (consistorie en de twee gemeentelijke ver trekken) nogmaals verbouwd en vergroot. De burgerlijke gemeente droeg 150,- bij in de kosten waar het haar eigen deel van de verbouwing betrof. Eigendomsrechten Pas in 1882 passeerde op aandringen van Gedeputeerde Staten van Zeeland een notariële akte waarin de eigendomsrech ten betreffende de grond van het spuithuis en de gevangenis werden beschreven als burgerlijk eigendom. Ondanks het feit dat deze situatie al sinds 1827 bestond "was het er nooit van gekomen om dit notarieel vast te leggen." Het kerkbestuur had in zijn welwillendheid de grond ter plekke ooit geschonken en het gemeentebestuur was De hervormde kerk met de consistorie, gezien vanuit de Brouwerijstraat, voor de verbouwing van 1911. (Zeeuws Archief, Zeeuws Genoot schap, Zelandia lllustrata, prentbriefkaarten, cat.nr. ZI-P-528)

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2008 | | pagina 27