35 kool klaar voor consumptie. De zuurkool at men met stukjes gekookt spek, want rook worst bestond toen nog niet. Een ander stevig voedsel was langsop, ook wel lang van nat genoemd. Aardappe len werden met hele rapen, ongeschilde kookperen en varkenskluiven in reuzel gekookt. In Gelderse hutspot zaten geen peren maar stukjes winterpeen. Een enkele keer at men gebakken aardap pelen. Meestal was dat 's winters op don derdagavond als de boer en de boerin terugkwamen van de Middelburgse markt. De geschilde aardappelen werden in schijfjes gesneden en met een stuk ge stopte varkensworst samen in één pan gebakken. Op Walcheren noemde men gebakken aardappelen ook wel gesmookte aerepels. Bij bonen en erwten werden geen aardap pelen geserveerd. De maaltijd bestond uit pap, peulvruchten en een stuk gestopte worst. De een at bonen met veel bruine suiker, de ander met een lepel gesmolten vet. Ook over de erwten werd jus van var kensvet gegooid. Aan het eind van de maaltijd at men in de winter vaak een appel, een peer of een paar mispels. Zondagse kost Bloemkool was een groente die vooral op zondag werd gegeten. Er werd wat noot muskaat over gestrooid en dat was het. Ook stokvis en zoutevis werden meestal op zondag gegeten. Stokvis werd met rijst en boerenbotersaus gegeten en zoutevis met aardappelen en boerenbotersaus. Lepelkost Soep, met uitzondering van erwtensoep, werd niet vaak gegeten. Men maakte soep met rijst, vermicelli, bladselderij of knolsel derij en water. Meestal werd er een stuk varkensvlees en een enkele keer een stuk rundvlees meegekookt. Daarna werd het vlees uit de soep gehaald. Na de soep at men nog een paar sneeën brood met het in de soep meegekookte vlees. Behalve fruit kwam er verder niets meer op tafel. Erwtensoep was winterkost. De soep werd zo dik gekookt, dat de lepel er rechtop in bleef staan. Wie de soep nog niet dik genoeg vond, goot er een scheut azijn bij. In de erwtensoep werd een groot stuk spek meegekookt. Het spek kreeg door de erwten een eigenaardige smaak, waar velen dol op waren. Ook dan werd het spek uit de soep gehaald en na het eten van de soep at men een paar boterham men met spek. Ook pap was lepelkost. Het warme mid dagmaal werd altijd begonnen met een bord pap, behalve als er soep werd gege ten, dan kwam er geen pap op tafel. De verschillende soorten pap waren blompap rijstepap, karnemelk(se)pap, bestelle(n)- pap (beschuitpap) en pompepap (pompoe nenpap). Voor 1860 werd er bijna iedere middag karnemelkpap gegeten. Blompap werd gemaakt van warme melk met tarwebloem. Rijstepap werd op dezelf de manier klaargemaakt, maar dan met rijst. Karnemelkpap was pap van (zure) karnemelk. Deze werd gegeten met bruine suiker. Karnemelkpap was voedzaam, licht verteerbaar en het bevorderde de stoel gang. Zodra de kinderen geen (moeder-) melk meer dronken, kregen ze karnemelk pap te eten. Als de boerin weinig tijd had, kookte ze beschuitpap. Hiervoor gebruikte ze grote, dikke ronde beschuiten. De beschuiten waren gekruid met anijs en werden met

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2008 | | pagina 37