warme melk gegeten. Omdat beschuitpap
een licht verteerbaar voedsel was, at men
vaak nog een paar boterhammen met
gekookt spek. De ronde beschuiten had
den in het midden een gat. Het gat diende
om er een touwtje door te kunnen halen.
De kruidenier haalde door het gat een
touwtje en hing de beschuiten per bundel
aan een spijker.
In het najaar at men soms pompoenenpap.
De pompoen, die soms tussen de 25 en
30 kilo woog, werd in stukken gesneden.
Het vruchtvlees werd gekookt, gezeefd en
opnieuw gewarmd. Er werd veel bruine
suiker aan toegevoegd om het nog een
beetje smaak te geven. Er waren maar
weinig mensen die van die flauwzoete
smaak hielden. Daarom zei men wel:
Pompjes zoete, zoete pompjes, danst' er
mè op mee j'n 'oute klompjes.
Gemêênzaem eten
Alle tafelgenoten aten uit de grote ge
meenschappelijke schotel. Na 1875 kwam
het gemêênzaem eten alleen nog voor bij
het eten van brie van boekentmeel (brij
van boekweitmeel).
In bijna kokend water strooide men steeds
een beetje boekweitmeel. Men bleef strooi
en en roeren tot het een stevige brij was.
Dan haalde men de pan van het vuur en
maakte in het midden van de brij een kuil
tje en goot daarin hete saus van boeren-
boter en stroop, ledereen prikte met de
vork in de brij en dan in de saus. Als men
brij van boekweitmeel at, kwam er behalve
fruit niets meer op tafel.
Brood en beleg
Een keer per week, meestal op vrijdag,
bakte men op de boerderij brood van tar
wemeel. Op de boterham smeerde men
geen boter maar reuzel (spekvet). Smeer
de men stropievet (spekvet gemengd met
stroop) op de boterham, dan werd er ver
der geen beleg op gedaan.
Broodbeleg was in die tijd leverworst,
kaantjes, gekookt of gebraden spek of
ham. Soms ook wel rauwe prei, groene
Zwitserse kaas en droge of natte schapen
kaas. Natte schapenkaas werd in de
zomer met radijs en in de winter met ram
menas gegeten.
In de winter at men af en toe bij het brood
gebraden zoete appels. Soms holde men
de appel een beetje uit en vulde het gat op
met varkensreuzel, een delicatesse.
Zondags kwam er zoete koeke (ontbijt
koek), Goudse en komijnekaas op tafel.
Te vet
Het voedsel was in die tijd veel te vet.
Alleen een sterke maag kon dit voedsel
verdragen. Een Walcherse dorpsdokter uit
de negentiende eeuw zei eens tegen een
boer dat de boer blij mocht zijn dat hij
geen maagklachten had en dat hij dat te
danken had aan de karnemelkpap.
Een caloriearm dieet bestond in die tijd
nog niet. Het was gewoon ete wat de pot
schaft en lieverkoekjes bakke me nie.
Frans van den Driest
2. Vier keer per jaar werd er voor de naaste
familie een grote visite gehouden.
Geraadpleegde bronnen
- jan Vader, Een oud-Walcherse boerderij,
1964.
- Jan Vader, 'Eet smaokelik', uit: Neerlands
Volksleven, maart 1966.
- Jan Vader, aantekeningen in schriften.