keet vuur aanleggen en water koken, en
daarna melken. Inmiddels was ook de boe
rin opgestaan en zette voor de knechts
hun ontbijt gereed. Deze gingen dan om
vijf uur ontbijten en om half zes met de
paarden het land bewerken en voor het
zaaien gereed maken. Het spreekt vanzelf,
dat de boer bij het werk toezicht hield en
zoo noodig een handje meehielp. De melk
werd tot boter verwerkt, hetgeen voor de
boerin veel werk medebracht met karnen
en boter opmaken. Zuivelfabrieken kende
men in dien tijd op Walcheren nog niet. Het
karnen geschiedde door de melk (men
schepte de bovenste laag melk uit de tei
len) in een karnton door een stok waaraan
van onder een rond met gaten doorboord
plankje werd verbonden, in beweging te
brengen. Deze stok, de pols genaamd,
werd, doordat een hond in den karnmolen
liep, in beweging gebracht.
En met de maand Maart veranderde ook
de werktijd der arbeiders. Zij werkten van
's morgens half zeven tot half twaalf met
een schafttijd van half negen tot negen
uur. 's Middags van een tot zes, eveneens
met een rusttijd van half vier tot vier uur;
de werktijd duurde dus negen uur per dag.
Wanneer het dorschen in het voorjaar was
geëindigd, brak de tijd aan om te wieden,
soms werd al heel vroeg koolzaad gewied
en vervolgens tarwe, enz.
De diensttijd der dienstmeisjes liep van
Mei tot Mei en de huur werd altijd bere
kend per pond Vlaamsch 6,00). Het loon
was laag: voor een z.g. grote meid negen
of hoogstens tien pond per jaar en voor
jongere meisjes nog minder. Ook de lonen
voor het mannelijk personeel waren laag.
Een eerste knecht verdiende per jaar 25
tot uiterlijk 30 pond en een tweede 18 a 20
pond. De huurtijd liep van 11 November
(Sint Maarten) tot 11 November, of ook
slechts voor den winter van 11 November
tot 1 Maart. Gedurende den geheelen win
tertijd werd slechts 6,00 verdiend, en al
had men zich verhuurd voor een geheel
jaar van 11 November tot 11 November
b.v. voor 25 pond, dan werd er met 1
Maart toch maar 6,00 uitbetaald. De
loonen der arbeiders waren eveneens
laag. Het dagloon bedroeg 0,80 a 0,90
per dag. Het dorschen en wieden werd
echter veel in aangenomen werk gedaan,
waardoor dan 1,00 tot 1,20 werd ver
diend. Bij het snijden der granen werd wat
meer verdiend, naar gelang de bekwaam
heid van den arbeider, n.l. van 1,50 tot
2,50 per dag. De loonen voor dit werk
bedroegen, voor tarwesnijden 7,50, gerst
6,00, haver 6,00, witte en bruine
boonen trekken 4,50, erwten pikken
3,00, paardenboonen snijden 5,00,
koolzaad snijden 5,00, karwijzaad
4,00, alles per Blooisch gemet 39,24
aren). Voor aardappelen rooien werd zes
cent per vierkante roede 13 m2); voor
bieten rooien werd 5 a 6 cent per roede
betaald.
Wanneer in het voorjaar de zomervruchten
gezaaid waren, begon men met de braak
te bewerken. Het braken van het bouw
land, dat thans geheel in onbruik is
geraakt, was toen nog vrij algemeen in
gebruik. Vooral bij de meeste pachthoeven
was dit nog gebruikelijk. In de meeste
pachtcontracten was namelijk voorge
schreven, dat er jaarlijks één zevende van
het bouwland moest worden gebraakt.
Eigengeërfden waren natuurlijk geheel vrij
of zij de braak al of niet wilden toepassen.