Wanneer men in de braak begon te wer ken, werd de werktijd voor de paarden in drieën verdeeld. Men ging dan zooge naamd drie schoven rijden, n.l. van 's mor gens vier uur voor den ploeg tot half zeven, van negen tot elf en 's middags van één tot half zes. Deze regeling duurde tot ongeveer half September, ook bij het gewoonlijk tot ongeveer Juli. In Juni werd de mest uit de mestput van de hofstede op de braak gebracht. Nu bestond daarbij nog een eigenaardige gewoonte; n.l. de knechts en de arbeiders, die bij het mes ten ook hielpen, kregen twee vrije Zater dagmiddagen, maar dan moest in vijf en een halve dag evenveel werk gedaan wor- bewerken van het land na den oogst. Omstreeks half September kan men 's morgens te vier uur bij het korten der dagen niet meer voldoende zien om buiten te werken, en werd dezelfde regeling van den werktijd weer ingesteld als in het voor jaar. Zooals reeds gezegd begon het werk in de braak ongeveer half April, maar meestal werd in het voormiddagschof daarin niet gewerkt. De knechts zorgden dan voor voedsel voor de paarden, door klaver van het land te halen, en deden dan nog verschillende andere werkjes, b.v. in den moestuin, de weilanden van distels zuiveren, enz. Het werk in de braak duurde De Padweie bij Nieuwlandsrust. De bomen rondom de boerderij leverden veel hout op. In de populieren nesten van een reigerkolonie, ca. 1920/'30. (collectie familie Polderdijk) den als in de zes dagen. Men moest dus den werkdag langer maken. Te dien einde begon men 's nachts reeds om half drie of twee uur, maar dan kreeg men van de boerin 's morgens om vier uur koffie met een boterham, en van de baas een flesch jenever, waarmee men den geheelen dag moest rondkomen, hetgeen in den regel hier op neerkwam, dat elke man drie glaasjes per dag kreeg.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2008 | | pagina 23