Als de mest is ondergeploegd is het werk aan de braak voorlopig klaar en volgt de hooitijd. Daar er in deze gemeente ook reeds in dien tijd niet zooveel weiland bestond, was de hooitijd op vele bedrijven niet zoo heel druk. Sommige boeren had den echter onder Arnemuiden, Middelburg of Ritthem weien in gebruik, die dan gewoonlijk gedeeltelijk met jong vee wer den beweid en gedeeltelijk gehooid. Kla- verhooi werd er op elk bedrijf gewonnen, hetgeen dan gewoonlijk in den winter en vooral in het volgende voorjaar voor paar- denvoedsel werd gebruikt. Na den hooioogst volgde het dorschen van het koolzaad. De braak werd gewoonlijk met koolzaad bezaaid dat dan half Juli van het volgende jaar rijp was en op het eind dier maand gedorschen werd. Dit koolzaad dorschen vindt men uitvoerig beschreven in het werk "Geschiedenis en Plaatsbe schrijving van de gemeente Nieuw- en St. Joosland" door A. Walraven en F.P. Polder dijk. Na het koolzaaddorschen en den hooioogst volgde in Augustus de graan oogst. Het voornaamste product was voor al de tarwe. Wanneer het laatste voer op het land was geladen, werd daarop een wilgentak gestoken, en deze, de meie genaamd, bij aankomst op de hofstede bij den hoofdingang aan de dampaal gezet. Dit was het teeken, dat de oogst binnen was. Wanneer de laatste wagen met tarwe was gelost, kwam de boerin met de "sui- kerkomme", waarin brandewijn met suiker, of ook wel roode wijn, waarmede de werk lieden dan werden getracteerd. Na eenige dagen bakte de boerin oogstkoeken, n.l. platte koeken en vetbollen en werden de arbeiders bij het gezin uitgenoodigd dien middag oogstkoeken te eten. Aan de gehuwde arbeiders werd voor hun vrouw en kinderen een portie mede naar huis gegeven. Zoo naderde de herfst en brak in October de zaaitijd aan van het wintergraan en het rooien der suikerbieten en voederbieten. Met Sint Maarten (11 November) was gewoonlijk het niet bezaaide land op win- tervoer geploegd en daarmede het werk op het veld beëindigd. De landbouwge reedschappen worden dan netjes schoon gemaakt en wat gebroken is naar den wagenmaker en smid op het dorp ge bracht. Ook werd het paardentuig grondig nagezien en het kapotte werd door den gareelmaker van het dorp, die dit op de hofstede kwam doen, hersteld. Wanneer het vee op het eind van Novem ber op stal kwam, werd dit door den twee den knecht dagelijks verzorgd. De eerste knecht deed allerlei werk in en buiten de schuur, o.a. ook het scheren der paarden aan de beenen en het rundvee aan den staart en rondom de horens. De arbeiders vonden geregeld hun werk met dorschen, waarbij zij tweemaal per dag, wanneer zij bij schafttijd hun boterham aten, een kan netje koffie kregen. F.P. Polderdijk, Nieuw- en Sint Joosland, 25 October 1940 Opmerking redactie Omdat de tekst veel langer is dan het maximum aantal woorden dat wij hanteren voor artikelen, wordt deze in twee delen gepubliceerd. Het tweede deel volgt in De Wete van januari 2009.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2008 | | pagina 24