die met koren en wijn in de nieuwe haven aankwamen, een gedenkpenning kregen. In de stad werden de lig- en losplaatsen voor de schepen uitgebreid van de Rou- aansekaai tot de Nieuwe Haven. Met het nieuwe havenkanaal kreeg de stad een rechte verbinding met de zee. Het kanaal, gevat tussen twee dijken, was drie kilometer lang en 57 meter breed. Aan het einde van deze dijken lagen twee havenhoofden, het Westhavenhoofd en het Oosthavenhoofd. Het laatstgenoemde hoofd lag op de plaats waar nu de woon huizen van de Nieuwlandseweg 9 t/m 37 staan. Vanaf dit hoofd werd na de inpolde ring van de Middelburgsche polder in 1644 en het ontstaan van het dorp Nieuwland een veerdienst ingesteld. Het huidige weg restaurant De Roode Leeuw herinnert nog aan het Nieuwlandse veerhuis. In 1536 werd de Oosthavendijk bestraat. In onze tijd kennen we dit weggedeelte als de Nieuwlandseweg. Via het havenkanaal voeren de schepen door de geul langs Welzinge richting het Flakke, het gedeelte van de Westerschelde ter hoogte van fort Rammekens, vanwaar ze naar open zee voeren of naar Antwer pen. Maatregelen Het nieuwe havenkanaal trok meer buiten landse kooplieden naar Middelburg, maar er kwamen weldra klachten over de grote drukte in de havenkom. Deze was namelijk niet aangepast aan de mogelijkheden die de nieuwe toegang bood. Wederom richtte het stadsbestuur zich tot Karei V, nu met het verzoek het kanaal te mogen verbre den en beter te laten aansluiten op de bin nenhaven. De havenkom werd uitgebreid en binnen de omwalling gelegd en met torens beschermd zodat de schepen veilig lagen. Toch waarschuwden deskundigen al in 1546 voor verzanding. Remedie daartegen verwachtte men van twee sluizen die het overtollige Walcherse landwater loosden op het kanaal: de Dampoortse sluis aan de oostzijde van Middelburg en de Mannezee- se sluis halverwege de westelijke dijk van het havenkanaal. In de eeuwen daarna is de uitwatering via deze twee sluizen altijd een grote bron van zorg geweest. Een andere oplossing om de verzanding van het havenkanaal en de haven tegen te gaan was de aanleg van het Molenwater omstreeks 1550. Buiten de omwalling van de stad werd een 'bassin' aangelegd waar men het water naar believen kon laten in-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2009 | | pagina 8