Het genoeglijke landmansleven" Het leven van den Nieuw- en Sint Jooslandschen Landbouwer gedurende de tweede helft der negentiende eeuw II Vooraf Dit is het tweede deel van het verhaal dat Ferdinandus Pieter Polderdijk (1860- 1944) op tachtigjarige leeftijd liet opschrij ven. Het is het verhaal over het boerenle ven in Nieuw- en Sint Joosland in de tweede helft van de negentiende eeuw. Dit stuk is nooit eerder gepubliceerd en is in bezit van de familie Polderdijk, woon achtig op de hofstede Nieuwlandsrust in Omtrent het maatschappelijk leven van de boerenbevolking nog het volgende. Het leven op de hofsteden was rustig en met weinig afwisseling. Het was altijd maar doorwerken van 's Maandags tot Zaterdag avond. De winteravonden waren wel gezel lig. Wanneer het donker werd en de arbei ders in de schuur het werk neerlegden, kwamen de knechts en meiden in de huis kamer bijeen; de knechts gingen met den boer bij den open haard, waarop een hout vuur brandde, zitten en de vrouw met de meiden vonden een plaats aan de tafel en hielden zich bezig met stoppen en naaien. De boer en de knechts brachten den avond door met de krant of in een boek te lezen. Bij sommige boeren werd ook wel met de kaarten, het dam- of dominospel gespeeld. Om zeven uur werd het avond maal gebruikt, waarna de baas met de knechts naar de schuur gingen om te zien of alles in orde was, en na de paarden nog eens voedsel te hebben gegeven bestaan de uit wat haksel met een paar mangel- wortels en een bos haver-, erwten- of boonstro, werd de schuur gesloten en nadat de knechts nog een poosje om den Nieuw- en Sint Joosland. De tekst is door Piet Zuijdweg in 2008 op een aantal pun ten geredigeerd. Zuijdweg heeft in 2007 een uitgebreide biografie geschreven over Polderdijk. Voor meer informatie hierover zie De Wete van oktober 2008, waarin het eerste deel van deze tekst is gepubliceerd, voorafgegaan door een korte biografische schets van Polderdijk. haard hadden gezeten ging het gezin om half negen, uiterlijk negen uur ter ruste. En zoo volgde de ene dag op de andere. In den winter moesten de knechts om beurt 's Zondags thuis wachten om het vee te verzorgen, en die dan vrij was ging naar zijn ouders op het dorp of als zij er lust in hadden, naar de kerk en 's middags werd dan gewoonlijk met de kameraden een wandeling door de gemeente gemaakt. De herbergen werden niet druk bezocht, 's Avonds met den eten om zeven uur moest men weer op de hofstede thuis zijn. Nu was het veelal de gewoonte, dat 's Zondagmorgens de knechts en meisjes ter kerke gingen en 's middags de boer en boerin. Nu gingen soms de jonge lui, als zij wisten dat de laatstgenoemden ter kerke waren, de meisjes op de hofstede een bezoek brengen. Men ging dan "om de thee", maar bij het thuis komen van den boer vertrok men weer en konden de mei den weer aan het werk: kippen en varkens eten geven en de koeien melken. Wanneer een jongen met een meisje vast verkeer had, bleef deze op de hofstede koffie drin ken en als het zomer was, na het melken

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2009 | | pagina 20