32 Het aantal hectaren met koolzaad en de gemiddelde opbrengst per hectare in kilo's op Walcheren bedroeg in: opbrengst aantal per hectare jaar hectaren in kilo's 1812 713 1.700 1847 690 2.200 1910 80 3.020 1914 17 3.440 1918 34 2.100 Winterkoolzaad werd van half augustus tot begin september gezaaid en kon het jaar daarop in juli worden geoogst. Zomerkool- zaad werd in het vroege voorjaar gezaaid en werd in augustus van hetzelfde jaar ge oogst. Winterkoolzaad had wel als nadeel dat het niet tegen strenge vorst kon. In de winter van 1870/71 bevroor op Walcheren al het koolzaad. Vier jaar later, in het voorjaar van 1875, stonden de Walcherse boeren voor een ander probleem. Het winterkoolzaad stond er goed voor. In mei, de tijd dat het kool zaad in bloei moest staan, was bijna geen bloemetje te bekennen. Op de planten za ten ontelbare gevleugelde insecten die de bloemknopjes vernietigden. Deze insecten werden koolzaadglanskevers genoemd. Veel boeren trokken de planten uit en zaai den alsnog andere vruchten. De zaadop brengst was dat jaar dan ook minimaal. Ook in 1918 had het koolzaad veel van de koolzaadglanskever te lijden. De gemiddel de opbrengst per hectare in kilo's ging dat jaar van 3.440 kilo in 1914 naar 2.100 kilo (zie tabel). Omstreeks 1875 liep de teelt van koolzaad sterk terug. Dit kwam omdat vanaf die tijd de verlichtingsindustrie niet meer afhanke lijk was van koolzaadolie maar overging op het veel goedkopere petroleum en gas. Na 1919 verdween de verbouw van koolzaad bijna helemaal van de Walcherse akkers. In de Tweede Wereldoorlog verplichtten de Duitsers de boeren, omdat er gebrek was aan plantaardige vetten, een bepaald per centage van hun grond met koolzaad in te zaaien. Dorsen Voor veel arbeiders was de dag waarop het koolzaad werd gedorst een feestdag. Er was die dag eten en drank in overvloed en bovendien kreeg iedereen die had mee geholpen een fooi. Eind juni, begin juli werd het winterkool zaad geoogst. De stengels werden met een sikkel (zekel) afgesneden en op hoop jes gelegd. De volgende dagen werden de hopen gekeerd om ze goed te laten dro gen. Als de stengels zo droog waren dat ze ritselden, kon er worden gedorst. Kool zaad werd niet in de schuur op de dors vloer gedorst, maar op het perceel waar het koolzaad stond. Bij het dorsen van koolzaad waren heel veel handen nodig. Eerst werd een stuk grond vrijgemaakt van hoopjes koolzaadstengels en koolzaad- stoppels.' Putjes werden met grond opge vuld om het oppervlak egaal te maken. Op die grond werd een groot linnen zeil uitge rold. Het had een oppervlak van ongeveer 140 vierkante meter. Voor het op- en uitrol len van het zeil waren zes tot acht mannen nodig. Meestal hadden per gemeente maar een paar boeren een zaadzeil. Wie zo'n zeil had, verhuurde het aan andere boe ren. Zodra de dauw door de zon was verdwe nen begon het dorsen. Twee vrouwen, de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2010 | | pagina 34