zetting na 1795 ging het verder bergaf waarts. De introductie van het continentale stelsel was voor Middelburg de nekslag. Het grote geld verdween naar Holland. De negentiende eeuw bracht nieuwe initia tieven, zoals het Kanaal door Walcheren en de stichting van industriële onderne mingen. De bouw van een hospitaal (dok ter De Man) bewijst dat de zorg voor de volksgezondheid tot ontwikkeling kwam en in het begin van de twintig ste eeuw kwam daar nog de zorg voor de volkshuisvesting bij. Maar deze pe rioden lieten ook grote armoede zien. Die armoede voorkwam wel dat veel monumenten onder de slopershamer vielen. De gebeurtenissen op 17 mei 1940 zouden het beeld van de stad dras tisch wijzigen. Paradoxaal genoeg ging de verwoesting van de stad de ge schiedenis in als het vergeten bombar dement van Middelburg. Dit lijkt nu, getuige de ruime publiciteit, een min der geslaagde benaming, en boven dien was het geen bombardement maar een stevige artilleriebeschieting. Met die opvatting liep Hans Vader vooruit op de resultaten van het onder zoek van Peter Sijnke en anderen die inmiddels (medio mei) gepubliceerd zijn. De grote schade die werd aange richt was het gevolg van het feit dat de stad op 17 mei grotendeels was verla ten en van het mooie weer en de felle oostenwind, waardoor de brandweer niet tegen het vuur was opgewassen. Na de pauze nam Hans Vader ons twee maal bij de hand voor een wandeling door de stad. Tijdens de eerste wandeling za gen we beelden van de stad van voor 17 mei 1940, bij de tweede beelden van de verwoesting en de wederopbouw. Bij die beelden werd zichtbaar dat Middel burg voor die 17de mei al beschadigd was: een deel van de stad was opgeofferd aan het kanaal, de spoorlijn en het station en veel monumenten verkeerden in staat van verval. De stoomtram Middelburg-Vlissin- gen was geëlektrificeerd en liep door tot Volgens Hans Vader had de gevel van het ver woeste pand De Steenrotse aan de Dwarskaai in Middelburg behouden moeten worden. (Zeeuws Archief, Beeld en Geluid, inv.nr. 0354-23)

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2010 | | pagina 57