Kaairand naar de Bellinkbrug en ver dween. Vanwaar hij kwam en waarheen hij ging, dat weet ik niet. Ik weet ook niet wie Thomas was, hoe hij verder heette en waar hij woonde. Hij was juist Thomas en ieder kende hem. Hij deed niemand kwaad. In de week had hij niet de mooie broek aan of dat mooie hoedje op, dan droeg hij een gelapte manchesterbroek, een oud jasje met een bloem in zijn knoopsgat en op z'n hoofd een vreemd hoofddeksel, dat met het seizoen wisselde. Hij pakte opgooitouwen aan van de sche pen, hielp bij het meren en bracht bood schappen over van schippers. Wel sprak hij stotterend maar toch scheen hij dat werkje aardig goed te doen. Dan rees de zon hoger boven de daken van de Kinderdijk en van de kant van de 'Batteport' (Bateauport) kwamen de boe ren en boerinnen van de Veersche Weg het padje langs, naar de kerk in de Nieuw- straat of de Segeersstraat. Klap klap, gin gen de muilen van de vrouwen, zwaar stapten de laarzen der mannen, uit de pas. Daarna was er spoedig geloop der kerk gangers; op de Kinderdijk klapten er deu ren dicht en over het padje was geloop naar de Bellinkbrug. Ook op de Rouaanse- kaai gingen mensen; die in de richting van de Spijkerbrug wandelden waren op weg naar de Oostkerk en als ze in de richting van de Bellinkbrug liepen, dan gingen ze wel naar de Nieuwe Kerk, allemaal over het padje en niet over de hobbelige straat stenen. Padje Wat was dan toch dat 'padje'? Dat was het klinkervoetpad dat vóór de huizen langs de stoepen liep. Het was ei gendom van de stad terwijl de stoepen aan de eigenaars der huizen hoorden. Op het padje kon men makkelijker lopen, op de straatstenen niet, want die lagen nogal ongelijk. Maar dat padje of liever alle paad jes in alle straten van de stad, vormden een belangrijk deel in de samenleving. Op het padje lopen en niet behoeven uit te wij ken voor tegemoetkomende stadgenoten, dat konden alleen zeer bijzonderen. Wie zal dan ook meneer De Stoppelaar en zijn vrouw, of dokter De Man, of meneer Van der Mieden, de kantonrechter, van het padje lopen? 'Van het padje lopen', dat betekende dat men de kant der huizen hield en de tege moetkomende persoon dus dwong om op de straatstenen te gaan lopen. Het van het padje lopen was een onderwerp dat op de thee van de oude dames geregeld voor kwam want het was een affront dat iemand aangedaan werd en dat men niet licht ver gat. Als het een stedeling betrof, dan werd tot in detail uitgeplozen hoe zo iemand het in zijn hoofd haalde zoiets te doen. Ons als jongens was geleerd voor ouderen van het padje te gaan en, als het beken den waren, onze pet af te nemen en vrien delijk te knikken. Op de stoepen lopen, dat mocht niet, dan werden ze vuil en ze hoor den aan de huizen. Tegen de groene kel dervallen oplopen en aan de ijzeren hek ken hangen of inkijken, dat deden alleen de straatjongens. Het padje speelde dus een rol in de Middelburgse samenleving, op de straatstenen liepen alleen vreemde lingen. Die liepen langs de bomen en ke ken naar boven, naar de gevels, onbegrij pelijk! Wandelen Als de kerken uitgingen, dan was er weer geloop op de Kaai maar dat verstilde

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2010 | | pagina 9