diende een veldwachter vier- a vijfhonderd gulden per jaar. In het overzicht dat Kort hiervan heeft samengesteld staan ook nevenfuncties vermeld, zoals die van gemeentebode, havenmeester en markt meester. De lage salariëring was een moeilijk punt voor de veldwachters. In de archieven vond Walcherse veldwachters in Oostkapelle: twee marechaussees (uiterst links en uiterst rechts), twee rijksveldwachters (2e en 4e van links, her kenbaar aan de epauletten op de schouders) en vier gemeenteveldwachters, ca. 1920/'30. (foto uit het besproken boek, pag. 43) Kort regelmatig briefjes van veldwachters aan hun burgemeester en gemeenteraad met verzoek om verhoging van hun wedde. Vaak vingen zij bot. Gemeenten waren over het algemeen nalatig in het betalen van het salaris. Burgemeester Arij Overduin van Westka- pelle zette zich wél in voor de belangen van veldwachters. Als oud-brigadier van de rijksveldwacht had hij sympathie voor de beroepsgroep die in zijn ogen werd onder betaald. Overduin wist zijn wethouders er van te overtuigen dat een verhoging van het salaris niet alleen noodzakelijk was, maar tevens op bijbelse gronden te verde digen was. Een interessante vraag is hoe het zat met het gezag van de veldwachters. In Swie- bertje zagen we dat Bromsnor niet altijd serieus werd genomen. In de realiteit van vroeger had de veldwachter niet veel over wicht. Er werd weieens geconstateerd dat het "zwakke en weinig eerbied of vreesver wekkende personen" waren. Zelfs de ge meenteraden namen hun ambtenaar niet altijd serieus. De vereisten om veldwachter te worden waren niet bijzonder hoog: ze moesten tus sen de 25 en 40 jaar oud zijn, van goed en zedelijk gedrag, kunnen lezen en schrijven, en een goede conditie hebben. De functie was redelijk populair. Bij sollicitaties was er altijd veel belangstelling. Ondanks de lage salariëring vond men het toch een prestigi euze baan. In het tweede deel van het boek belicht Kort enkele dorpen. Voor Walcheren is dat

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2010 | | pagina 48