8 1811Volgens dit decreet had de overeen komst uit 1880 nooit mogen worden geslo ten. "Het is belachelijk en droevig!", rea geerde het Zeeuwsch Dagblad in oktober 1953. De krant liet geen spaan heel van de opstelling van de overheid en schreef: "Men kan zich niet aan de indruk onttrek ken, dat de achtergrond van de ernstige tegenwerking alleen maar is: uitschakeling van het particulier initiatief en daarmede absolute negéring van het recht, dat vol gens officiële stukken deze particulier kan doen gelden." Tot driemaal toe had de boer nul op het rekest gekregen. Overigens behelsden de plannen die Van 't Westeinde had inge diend, naast de inpoldering van de oor spronkelijke polder het voorstel het gehele Noord-Sloe in te dijken. Ko van 't Westein de had de staat aangeboden - wanneer besloten zou worden tot inpoldering van het hele Noord-Sloe - ongeveer de helft van de aan te leggen dijk voor zijn reke ning te nemen. Deze dijk zou tussen de Oranjepolder aan de Walcherse kant en de Egbert Petruspolder aan de Zuid-Beve- landse kant moeten worden gelegd. De staat kreeg dan 400 hectare grond en Van 't Westeinde nog geen 200 hectare. Op dat voorstel zou hij nooit een reactie ontvan gen. Juridische pennenstrijd Wat volgde was een juridische pennen strijd over de inpoldering van de oorspron kelijke Calandpolder. Boer Van 't Westein de schreef zelfs een brief aan de leden van de Eerste en Tweede Kamer. Het Zeeuwsch Dagblad in oktober 1953: "De ministerraad is thans van de zaak in ken nis gesteld. Als deze zich alleen laat advi seren door de hoofdambtenaren van Wa terstaat, dan zal het onrecht blijven be staan. En dan zal de onafhankelijke rech ter te beslissen hebben." De Kamerleden vroegen minister Algera van Verkeer en Waterstaat waarom geen concessie werd verleend, ondanks de overeenkomst. Een antwoord met opgave van argumenten bleef echter uit. In maart 1954 liet de minister weten pas onderhan delingen met de eigenaren van grond in het Noord-Sloe te openen wanneer de plannen van het rijk voor ontwikkeling van het gebied voldoende vaststonden. Van 't Westeinde besloot alvast het plan tot inpoldering van de oorspronkelijke Caland polder in te dienen bij de provincie. Het lag in juni en juli 1954 ter inzage bij de provin ciale griffie te Middelburg. Belanghebben den konden gedurende veertien dagen schriftelijk bezwaar indienen bij Gedepu teerde Staten. De kosten van de indijking bedroegen 800.000 gulden. Tegelijkertijd richtte Van 't Westeinde zich in een brief tot de koningin. In december 1954 brachten Gedeputeerde Staten van Zeeland gunstig advies uit aan de Kroon over de aanvraag tot indijking van gronden in het Noord-Sloe. Het meren deel van de door de minister naar voren gebrachte bezwaren achtten GS onge grond. "Dichtmaken die dijken" Van 't Westeinde kreeg steun van de Zeeuwse commissaris der koningin, jhr. mr. A.F.C. de Casembroot. Deze ried hem aan zo snel mogelijk met de werkzaamhe den te beginnen en niet de uitkomst van de juridische pennenstrijd af te wachten. Of zoals weekblad De Post het in augustus 1962 bracht: "Toen Van 't Westeinde weer eens met een brief vol moeilijkheden van

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 12