II ■B31] 55 Archeologische opgraving op het terrein van de Berghuijskazerne te Middelburg, 2003. (foto Sentine Kodde) eerst gekeken wordt, bijvoorbeeld aan de hand van schriftelijke bronnen, waar veld onderzoek nuttig zou kunnen zijn. Daarna wordt een inventariserend veldonderzoek gehouden door middel van proefboringen of het graven van proefsleuven. Dan wordt er gerapporteerd en besloten waar wordt gegraven en wat in situ bewaard moet blij ven. Want de beste conserveringsmethode voor archeologische sporen is om ze ge woon in de grond te laten liggen. Uiteraard zijn er normen waaraan archeo logische bedrijven en dito diensten moeten voldoen, en natuurlijk mogen die niet gra ven zonder vergunning. Opgraven lijkt voor de buitenstaander een geduldwerkje en het doet denken aan schatgraven. Maar vaak staan de uitvoer ders al klaar om met de bouw te beginnen en moet er redelijk snel worden gewerkt, weer of geen weer. Met mechanische hulpmiddelen wordt de grond opengelegd tot aan het archeolo gisch sporenvlak en vervolgens worden de sporen digitaal ingetekend en verwerkt. Vrijwilligers zijn altijd welkom. Vaak kennen ze de omstandigheden ter plekke en de historische achtergronden beter dan de ar cheologen zelf. Over het terrein van de Berghuijskazerne is uit geschreven bronnen al redelijk wat bekend en het is de vraag wat daarvan nog in de grond terug te vinden is. Bij de proefsleuven komt veel materiaal naar bo ven en bij de uiteindelijke opgraving, tot drie meter onder het maaiveld, worden zes verschillende bewoningslagen blootgelegd. De eerste en diepste laag (1000-1200) legt putten en grachtjes bloot. Vermoedelijk was er vooral sprake van agrarisch ge bruik. De tweede laag of fase (1200-1350) legt huizen en kringgreppels (hooimijt) bloot en de resten van een adellijke hofste de. In de derde fase (1350-1400) is sprake

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 59