een "scherpe resolutie". Binnen zeer korte tijd haalde men in protestants-christelijke 300 duizend en in rooms-katholieke krin gen 164 duizend handtekeningen op voor een petitie waarin de koning werd verzocht het wetsontwerp van Kappeijne van de Coppello niet te tekenen. De koning teken de wel en, constitutioneel gezien, terecht. In confessionele kringen was men niet ge porteerd voor de verlichtingsidealen ten aanzien van mens en maatschappij. De confessionelen wilden onderwijs op bijbel se gronden. Ze vonden bovendien de be voorrechting van het openbaar onderwijs onrechtvaardig. Ze waren aanvankelijk voorstander van een restitutiestelsel: de gemeentebesturen zouden aan de bijzon dere scholen datgene uitkeren wat het openbaar onderwijs meer zou hebben ge kost als zij niet hadden bestaan. Van sub sidie was men aanvankelijk geen voorstan der omdat subsidie werd gezien als een aalmoes die de regering naar willekeur groter of kleiner zou kunnen maken. Uitein delijk is men wel overgegaan tot het subsi diesysteem. De 'Unie' werd opgericht om het christelijk onderwijs te ondersteunen, mede door middel van collectes. Zo leidde de onderwijsvernieuwing tevens tot een schoolstrijd. Opleiding tot onderwijzer(es) Intelligente jongeren konden een opleiding tot onderwijzer(es) volgen aan een kweek school of een normaalschool. Aan een kweekschool kregen ze dagonderwijs. Kweekscholen kenden een beurzensys teem. Kwekelingen kregen daarbij gratis onderwijs en een gratis pension waar ze leerden onder toezicht. Het aantal liefheb bers voor een beurs was groter dan het aantal beurzen. Er vond dus een vergelij kend toelatingsexamen plaats. Het intellec tuele peil van de onderwijzers was daar door hoog. Op geschiktheid voor het onderwijs werd minder gelet. Dat ging op de normaalscholen beter. Aan een normaalschool kregen de 'studen ten' 's avonds en/of op zaterdag les van hoofdonderwijzers. Ze verleenden overdag hand- en spandiensten aan een onderwij zer, werden vervolgens kwekeling, daarna ondermeester en uiteindelijk hoofdmeester of onderwijzer. De opleiding duurde onge veer vier jaar en was gratis. De jongeren konden op veertienjarige leeftijd beginnen en konden op achttienjarige leeftijd een examen afleggen. Het rijk betaalde 400 of 500 gulden voor iedere geslaagde kandi daat. Doorzettingsvermogen en een goed verstand waren noodzakelijke voorwaar den. Beide opleidingen zorgden meestal voor scherpzinnige schoolmeesters. Ze kenden hun klassieken, ze lazen en dis cussieerden over "alles wat los en vast zat" (Geert Mak). Middelburg Middelburg bestond in de negentiende eeuw uit een standenmaatschappij. Wie eenmaal in een bepaalde groep - meestal door geboorte - was terechtgekomen, kwam er nauwelijks uit. Kwam er in deze 'standenstad' door bovengenoemde ont wikkelingen verandering? Eigenlijk niet. Spoor en kanaal waren in 1873 wel vol tooid, maar de welvaart waarop men had gehoopt, bleef uit.4 Voorstanders van het bijzonder onderwijs waren er wel. In 1862 werd Joannes Petrus Nonhebei als predikant aan de Ne derlandse hervormde kerk bevestigd. Hij was "wel ter tale" en 's zondags zat de kerk bij zijn diensten vol. Naast zijn ge-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 8