bleven Antwerpenaren. Op 9 oktober wa ren er van de ongeveer 400 duizend inwo ners naar schatting nog maar tienduizend in de stad. Burgers uit de omtrek van Ant werpen die het gebulder van de kanonnen hoorden, vluchtten eveneens massaal weg. Op 10 oktober viel Antwerpen in handen van de Duitsers. Veel militairen trokken, al dan niet als burger vermomd3, massaal de Nederlandse grens over om aan krijgsge vangenschap of erger te ontkomen. Ge wonde militairen die in Zeeland aankwa men, werden verpleegd in onder andere het militair hospitaal in de Kloveniersdoe len in Middelburg. De aftocht van het Belgische leger leidde tot een enorme extra stroom van vluchte lingen uit Oost- en West-Vlaanderen, die noodgedwongen in Zeeuws-Vlaanderen terechtkwam. Hoewel velen van hen weer naar België terugkeerden toen het front zich naar het zuidwesten, naar de IJzer, had verplaatst, bleef er een enorme druk op de voorzieningen voor de opvang van hen beneden en boven de Schelde. Van Drunen vertelt niet in detail hoe het was toen Middelburg overspoeld werd met vluchtelingen. Hoewel hij op weg tussen zijn huis en de school de lange rijen moet hebben zien staan, bijvoorbeeld voor het winkelpand van Van der Kleijn en Co. in de Reigerstraat, waar aan de armen kleding en dekens werden uitgedeeld, geeft hij slechts een algemeen beeld: "Een grote stroom vluchtelingen kwam uit Antwerpen. O, zo zielig. Beroofd van alles. De opvang van de stakkers was niet al te best, eens deels door gebrek aan leiding en tijd, an derdeels door weinig warmte bij de Neder landers die zich sterk superieur voelden. Later werd het wel beter, prima dunkt me, is het niet geweest." In de stad was al in augustus 1914 een comité van deftige dames gevormd, in eer ste instantie voor het verlenen van hulp aan allen die door de mobilisatietoestand in arbeid of bedrijf getroffen waren. Toen de eerste vluchtelingen verschenen, richtte het comité zich ook op hen, vooral door op het station in Vlissingen 'inlichtingen'te verstrekken en te helpen bij het opsporen en zo mogelijk samenbrengen van familie leden die op de vlucht gescheiden waren. Op 10 september 1914 werd in Middelburg het Plaatselijk Comité tot Huisvesting en Ondersteuning der Vluchtelingen opge richt. Het damescomité ging hierin op, en de leiding kwam in handen van heren. Het geven van inlichtingen bleef een belang rijke activiteit. Voor dit doel werden zo veel mogelijk tijdelijke adressen in kaart ge bracht. Naast de hereniging van families was er ook veel behoefte aan informatie over vaders, broers, echtgenoten en zonen die in het Belgische leger dienden: leefden ze nog, waren ze misschien ook gevlucht en geïnterneerd? Het comité had in okto ber werkruimte gekregen, een bescheiden achterkamertje, in het Bureau voor Vreem delingenverkeer aan de Markt, maar bin nen twee dagen bleek de toestroom zoda nig dat een andere, ruimere faciliteit nodig was. Gelukkig kon gebruik worden ge maakt van het gebouw Lange Delft B 120, dat daarna Inlichtingenbureau heette. Er werd heel hard gewerkt. Een twaalftal dames en heren was hele dagen en soms halve nachten in touw om aanvragen over vermisten op te nemen en namen van vluchtelingen te noteren. Na enige weken werd het werkterrein van het bureau uitge breid tot heel Zeeland. In een verslag uit 1915 meldde de president de heer Tj.B.E. Kielstra, van wat inmiddels Provin-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 14