len in Middelburg uit te stappen, omdat er in Vlissingen helemaal geen plaats meer was en zij daar in de openlucht zouden moeten verblijven. De dienstverlening van het comité breidde zich steeds verder uit. Er kwam een reis bureau voor degenen die terug wilden naar België of de overtocht naar Engeland wil den wagen, een wisselkantoor, een sys teem van voedselvoorziening (de heren Meertens en Van der Mijle maakten zich zeer verdienstelijk door met paard-en-wa gen de landbouwers rechtstreeks te bena deren voor groenten en aardappelen) en een depot voor kleding. Er kwam ook een Moederhuis (hoek Lange Delft - Nieuw- straat) en een complete Belgische school voor Vlaamse én Waalse kinderen van vijf tot zestien jaar, met steun van het comité georganiseerd door Belgen zelf. Na wat omzwervingen vond deze instelling een plek in het oude schoolgebouw op de Wal. De hulp aan de vluchtelingen werd betaald door de Rijksoverheid. Die bepaalde begin 1915 dat - mede gezien de militaire toe stand - ondersteunde vluchtelingen voort aan centraal in kampen gehuisvest zouden worden. Voor degenen uit Middelburg werd dat in Uden of Ede. De Regeringscommis saris bepaalde tevens dat de door het co mité voor opvang gebruikte gebouwen voor dat doel gesloten werden. Ondanks tegenstribbelen van het comité bij de mi nister van Binnenlandse Zaken moest de eerste 'zending'vluchtelingen op 24 april 1915 vertrekken. Op 28 mei vertrok de laatste groep. Dat betekende echter niet dat er geen Belgische vluchtelingen in Middelburg overbleven. In de eerste plaats waren er degenen die zelf de middelen hadden om in hun onderhoud te voorzien en die intussen huisvesting en werk had den gevonden. Ook een aantal pauvres honteux mocht blijven, zoals zieken, vrou wen en vrouwen met kinderen. Als laatste was er de categorie vluchtelingen die "wegens hun maatschappelijke stand niet in aanmerking konden komen om in een vluchtoord te worden opgenomen." De laatste twee groepen hadden ook blijvend recht op ondersteuning, waarbij het bedrag dat voor de 'gevrijwaarden' beschikbaar was per persoon het dubbele bedroeg van wat de armen kregen. Hoewel er zodoende in de latere oorlogsjaren toch een substan tieel aantal vluchtelingen in Middelburg bleef, waren er veel minder voorzieningen nodig en kon het werk van het comité goeddeels worden beëindigd. Het Moeder huis stopte en het reisbureau en het wis selkantoor werden opgeheven. De school kromp in, maar bleef wel in stand: op 1 december 1915 waren er 160 leerlingen (tegen maximaal 421 op 15 januari 1915). Of de vluchtelingen, zoals Van Drunen stelt, inderdaad te maken hadden met Nederlanders die zichzelf superieur acht ten, is uit de officiële verslagen natuurlijk niet op te maken, al klinkt er wel iets van door. Omdat het werk zich voornamelijk op arme vluchtelingen richtte en het hoofdza kelijk werd uitgevoerd door Middelburgers die een stuk hoger op de maatschappelijke ladder stonden, had dit werk sterk het karakter van liefdadigheid, inclusief de ver houdingen die daar toen bij hoorden, zoals (in een later stadium) controlerende huis bezoeken. In het verslag van het Middel burgse comité uit 1915 worden allen die geen officiële functie hadden in het comité of in de verschillende commissies, maar wél een bijdrage aan de opvang van de Belgische vluchtelingen leverden, met name genoemd. Het gaat om ca. 110

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 17