nog erger als bij het houden van de feest rede. Tenslotte spraken zij dan toch een dag af. Jikkemien was glad van streek toen Jan haar vertelde van het bezoek dat komen zou. Maar nadien ging ze bedenken, dat het dan toch maar een teeken van Jan's gewichtigheid en aanzien was in de ge meente. Anders zou de burgemeester die liefst maar eventjes een Jonkheer was, hen niet mee een bezoek vereeren. En toen zijn ze aan 't boenen en schrobben en spoelen gegaan, totdat alles nog veel meer blonk, dan het voordien al deed. Ze zuchtte dikwijls, de vrouwe; want 't is toch iet als je dan net een nieuwe meid hebt, die je alles van stukje tot beetje moet uit leggen hoe het eigenlijk hoort in een pront en proper huishouden. Maar het kwam in de puntjes. Die Jonker en zijn stadsche mevrouw zouden gewaar worden dat Jan Mesu behoorlijk voor den dag kon komen mee alles. Jikkemien, ze zag zich al zitten mee de visite; in de groote kamer natuur lijk. Dat moest maar voor deze gelegen heid. En Geert de jongen moest ook netjes voor de dag komen, 't Was een flink jong zooals er niet veel in 't dorp waren. Laat staan dan, in de stad. Gelukkig had ze hem net nog een nieuw burgerpakje ge kocht, en zoo'n overhemd mee een breede witte kraag. Dat stond hem dan maar eventjes pront. En eindelijk kwam de dag, de gewichtige. Jikkemien dee amper geen oog' toe de nacht voor dien. Geert moest dien dag maar thuis blijven van school. En ondanks het verbod glipte hij al vroeg in den voormiddag de weien in. Thuis was het ook niet om uit te houden mee al die drukte. De nieuwe meid kreeg standjes en snauwen, moeder Jikkemien was glad op van de zenuwen. Later merkte ze pas dat de jongen verdwenen was. Maar tegen de middag kwam hij weer bo ven water. "Kiekt es", toonde hij trots de gevonden eieren. "Water'oentjes gevonde." "Noe", zei Jikkemien norsch en kortaf "leit ze mer gauw in de spinde. En dan gauw gaen wassche en ankleje 'oor." De jongen knikte en verdween. Na den eten toen de jongen mee zijn bes te goed in de kamer moest gaan zitten, toen scheen de zon toch zoo lekker. Hij keek door 't raam en zag den blauwen he mel, waar 't jonge groen der boomen zoo helder tegen afstak. En zijn beenen gingen kriebelen van 't lange stil zijn. Hij liep naar de tafel, daar stonden de stoelen al rond geschikt. Nog es eventjes repeteeren. Zoo moest het als hij binnenkwam; eerst moest hij den burgemeester een hand geven. "Dag meneer de burgemeester." Ja dat moest vast deze stoel zijn, daar moest de burgemeester zitten. En hier in deze, de mevrouw. "Dag mevrouw", meer niet. Hij stak de bruine jongenshand uit naar de leege stoel. "En niks zeië, vordat je iet ge- vrogen woordt", had moeder gezegd. O ja, ook dat nog. Zoover was hij gekomen, toen eer buiten een vogel helder aan 't zingen sloeg. "En netjes en beleefd mee twï woor den spreke ee!" Hij knikte voor z'n eigen, o ja hij wist het best. Maar die vogel daarbui ten zong zoo helder, vast en zeker de me rel die in de mudsterdstapel nestelde. Zou hij...? Als de voordeur nu eens open was, kon hij best nog even gaan kijken naar het nestje. Misschien lagen er nu al jonkjes in. Welja, de voordeur was open, de scharnie ren piepten anders hard genoeg om het in de keuken te hooren, dat wel. Maar ze werden daarachter niks gewaar; gelukkig hoor. En z'n nieuwe pak zou niet vuil wor den, gerust niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 40