niet... Och kom, hij zwierf toch zooveel en
zoo lang door den weihoek en hij kwam al
tijd weer terug. "Nee", hoorde zij den bur
gemeester zeggen, "nee, wij hebben geen
kinderen, maar wij hopen en bidden dat
God ons hierin nog zal zegenen." Even
was het stil. "Jaet", zei de boer toen. "Jaet,
kinders binne een erfdeel van den 'Eere."
Jikkemien knikte ook, Geert mocht dan
een schoefel van een jongen zijn, er zat
toch een goede aard in. En onder het pra
ten der anderen spitste zij telkens de oor-
en, of er geen gerucht in de keuken te
hooren was. En ze keek af en toe naar de
klok, neffen de schouwe die tergend lang
zaam de wijzers voortstuwde over de witte
wijzerplaat. De visite was er nu al bekant
een uur gezeten en toen... Er klonk ge
rucht van stemmen, de anderen hoorden
het niet eens. Maar Jikkemien luisterde;
was hij daar? Wegloopen stond niet netjes,
maar zij kon het bijna niet uithouden op
haar stoel. Er naderden voetstappen door
de gang, de deur ging los. "Vrouwe, Geert
is 'ier.De meid wilde nog meer zeggen,
doch Jikkemien viel haar bits in de rede:
"Briengt em dan 'ier, dat 'ebbe 'k je toch
gezeid!" De meid wier rood om dien toon,
ze ging weer terug. In de gang mopperde
ze, luid genoeg om het binnen te hooren:
"Nou goed, 'k zal em brienge..."Toen weer
een geluid gehoord alsof een onwillig
zwaar voorwerp door de gang gesleept
wier. "Ier is 'em dan." De meid duwde den
jongen binnen, ze hield hem stevig bij den
kraag. Verschrikt stoof de vrouwe overeind,
de anderen gingen ook staan... Daar
stond, als een volmaakte neger zoo zwart,
de jongen. Alleen het wit van zijn oogen
blikkerde tusschen al de modder. En twee
kleine streepjes waar de tranen uit zijn
ogen langs naar beneden slierden, "'k
Ebbe in de... de dulve... gelege...", bracht
hij uit. Op de heldergele matten rond zijn
voeten stond al een plasje modderwater,
"'k Baaide... naar een... een water'oen-
nest...""'Oudt je mond lillike schoefel",
barstte de boer uit, "'t is wat moois." Geert
zweeg, snikte af en toe. "En m'n matten",
riep de boerin, "gauw naer buuten, en je
goed uut." En tegen de meid: "Neemt 'em
mee, vooruit, mee zoo'n stel in de kamer
komme..." De meid pakte Geert weer bij
den kraag, het kostte nu aanmerkelijk min
der moeite hem mee te krijgen dan zoo
even. En luidop zei ze: "Ik moch 'em om-
mers binnen brienge ee..."
Toen het water opgedopt was van de goeie
matten en de vrouwe weer bij de tafel zat,
lachte de burgemeester nog vroolijk na. En
Geert die boven de kamer in de bedstee
op zolder lag, hoorde hem zeggen: "Ik wou
dat ik vier van die jongens onder de mod
der had!" Wat de anderen zeiden verstond
hij niet goed, maar in zijn hart vond hij
dien nieuwen burgemeester een leuken
vent. En hij besloot alvast, hem een mooie
serie eitjes te brengen, als hij weer ging
zoeken. Maar Jikkemien had een slechte
bui, wat voor indruk maakte je nu
zoodoende, mee al de zorgen.
Hendrik Sturm
Toelichting
Gepubliceerd in Op den Uitkijk, tijdschrift
voor het christelijke gezin. Uitgave: Gebr.
Zomer Keuning's Uitgeversmaatschappij
te Wageningen, jaargang 1941/'42, mei
1942, pagina 406-409. Het tijdschrift ver
scheen veertiendaags (later maandelijks)
van 1924 tot en met 1968. (Zeeuwse Bibli
otheek)