'MM 38 het herenhuis en de tuinmanswoning toen Kesteloo op de indringers afstapte. Later gaf hij aan dat het volgens hem "Middel burger wagtvolk" was, militairen die in die stad waren gelegerd of deel uitmaakten van de stedelijke schutterij. Hij waarschuw de hen meerdere malen duidelijk dat de laan "geen vrije passage en dus hun door- Prtn.ce m'. tll"'c',/Pór, TtfrirV fjloute sJiraart tie t huys ren])avne ty.iffu/itlttt - -V, 'X ■■■ST Po f - Huis ten Duine en rechts herberg 't Houten Kraantje op de kaart van Walcheren van de Hattinga's, ca. 1750. (Zeeuws Archief, Atlas Hattinga Zeeland, nr. 17) rijden niet gepermitteerd was" en dat hij namens zijn baas, de heerThibaut, sprak. Dat maakte geen indruk: de voerman van de voorste koets legde de zweep op de paarden en de stoet reed door. Kesteloo rende vervolgens zo hard hij kon voor het gezelschap uit naar het hek aan het ande re eind van de laan, deed dat snel dicht en ging er met zijn rug tegenaan staan, waar op "eenig volk van 4 a 5 dier gemelde acht rijtuygen den gemelden hovenier Jan Kes teloo van voor de poort wegrukte, dezelve opende en met gewelt daar doorheen drongen". In het voorbijgaan sloeg de koet sier van het derde rijtuig de knecht Joris la Soe met de zweep in zijn gezicht. Alle knechten waren er getuige van hoe de ka pitein van het wachtvolk de arme tuinbaas met een rijzweep bedreigde "onder 't uyt- spreken van verscheyde ver schrikkelijke vloek- en scheld woorden als: 'Jou donder, blixem, schurk, schelm!'Hij voegde er nog een extra bele diging aan toe ook: "De boe ren zijn maar schurken." Een van de koetsiers trok zijn mes en dreigde daarmee de arbei ders die "op 't verschrikkelijk geweld waaren komen aan- loopen te snieën en ste ken." Gelukkig hield hij zich in. Wel kreeg Jan den Hollander "een slag met de zwiep in 't aanzigt dat 't bloede". De kapitein was zeer ont stemd dat de tuinman hem had tegengehouden en beet deze toe: "Ik zal morgen voor 10 uuren bij mijnheer Thibaut gaan en hem spreke. Je zult hier geen jaar meer woone, want dat kan ik maake en zal 't ook doen, want je bent maar een hondsvot en een schurk." De secretaris van Oostkapelle die dit verhaal optekende, zette dikke strepen onder deze zinnen en de andere scheldwoorden die de ontstelde tuinbaas naar het hoofd ge slingerd had gekregen. Mogelijk hadden de indringers een soort weddenschap afgesloten, want de knech ten hoorden twee van hen onder elkaar zeggen: "Ik heb nog tot dit geval vijfentwin tig pond", en de ander zei: "Ik heb ook nog f hof DiL&ithïli Uevr tjc fdruyrtr

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2011 | | pagina 46