De geuren van vroeger Wie kent niet die gewaarwording: je snuift een bepaalde, karakteristieke geur op en als bij toverslag komen daardoor lang ver geten herinneringen boven. Je waant je weer in het bedompte schoollokaal, in die stovende duinpan, je ruikt weer die wal mende Arnemuidse puffabriek. Weinigen hebben zo meeslepend over de geur van vroeger geschreven als Patrick Süskind in zijn roman Het Parfum. Hij be schrijft hoe er in de achttiende eeuw "een voor ons moderne mensen nauwelijks voorstelbare stank [heerste]. De straten stonken naar mest, de binnenplaatsen stonken naar urine, de trappehuizen ston ken naar vuns hout en naar rattekeutels, de keukens stonken naar bedorven kool en schapevet, de ongeluchte kamers stonken naar muf stof, de slaapkamers naar vette lakens, naar klamme veren dekbedden en naar de doordringende weeë geur van po's. Uit de schoorstenen stonk zwavel, uit de looierijen stonk bijtend loog, uit de slachthuizen stonk geronnen bloed." Zou het op Walcheren frisser hebben gero ken? Waarschijnlijk niet. In 1517 klaagde een reiziger over de honderden vlaspoelen op het eiland, "waar het vlas ligt te rotten met een stank die de ergste riolen over treft".1 In de zomer van 1605 lag er vlas te roten in de bermen van de Noordweg, over de hele afstand van Serooskerke via Brig- damme naar Middelburg. Dat veroorzaakte "eenen seere grootten stanck ende infectie van locht".2 Mede daarom was het roten bijvoorbeeld binnen Domburg verboden.3 Een andere vorm van bedrijvigheid werd om dezelfde reden aan banden gelegd. Vanwege de "vuylen, ongesonden stanck ende roock" wilden de Zeeuwse Staten in 1598 steenovens gaan weren uit de naas te omgeving van de steden.4 Bij gebrek aan goede riolering fungeerde vrijwel elke waterloop als zodanig. De bar bier stortte er bloed in, zoals de visboer en de slager er het rottend afval van hun ne ring dumpten. De ververij van Jan de Have loosde enige tijd op de Middelburgse vest.5 Je kon er even illegaal je toilet op aanslui ten, hoezeer het aannemers ook verboden was daaraan mee te werken.5 Talloos wa ren de klachten over de onwelriekende ge volgen van zulke praktijken. Zoals in 1711 over de aanleg van een "secreet" boven een gemeenschappelijke, maar afgedam de sloot, "soo dat daer door een groote stank" werd veroorzaakt.7 De chirurgijn bui ten de Middelburgse Langevielepoort klaagde in hetzelfde jaar over het "stin- ckent seepsop" dat zich voor zijn deur ver zamelde. Als schuldige wees hij zijn buur man de bleker aan, die met de aanleg van een dam de waterafvoer belette.8 In 1753 waren de sprinken tussen de Mid delburgse Koepoort en de Veerseweg door een stijfselmakerij en door het "loosen van vuyligheyd, stinkend water en varkens- mest" onbruikbaar geworden om als drink water voor het vee te dienen, zo "versuurt en met vuylis beset" was het water.9 Ondanks maatregelen werd in 1769 ge constateerd dat de sprinken in dezelfde buurt meer weg hadden van "gooten van vuylnis" dan van waterlopen.10 Een eigenaar van een buiten de Dampoort gelegen hof klaagde in 1798 over de "me nigvuldige secreten", gebouwd boven een sprink, waardoor "het water onbruikbaar is en een onverdraaglijke stank van zich geevt".11 Uiteindelijk kwam al deze smerigheid via de uitwateringssluizen en de havens, bij af gaand water, in zee terecht. Dat was al thans de bedoeling, maar toen in 1591 de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2012 | | pagina 16