puike WestkapeMe AARDAPPELEN. ONTVANGEN 32 GABKIËLSE, Hoek Bogardatraat en Gravenstraat. Middelburgsche Courant, 28 maart 1891. nu zo bijzonder aan die aardappels uit Westkapelle? Het antwoord hierop staat in de Middelburgsche Courant van 18 sep tember 1888. Een Walcherse landbouwer schreef een artikel over de oogst van dat jaar op Walcheren. Over de aardappel oogst schreef hij: "Over de aardappelen is men ook maar zoo zoo tevreden. Vooreerst valt de opbrengst per gemet3 tegen en dan die ongelukkige ziekte. Intusschen zal de vrij hooge prijs eene zeer welkome vergoe ding van die nadeelen verschaffen, althans wanneer niet de Pruisische aardappelen de markt drukken. Zooals te voorspellen was, blijken de aardappelen, in lichtere en zandgronden verbouwd, minder ziek te zijn en vooral beter van smaak, dan die op de zware klei geteeld, zoodat de Westkapel- sche aardappelen zeker veel aftrek zullen vinden, ook voor den uitvoer naar elders." Jaarlijks werden op Walcheren genoeg aardappels verbouwd voor de eigen bevol king en voor uitvoer. Maar soms, als de aardappeloogst voor een deel of geheel was mislukt, werden aardappels ingevoerd. Zo zien we dat groenteboeren in de negentiende eeuw in de Middelburgsche Courant adverteerden met aardappels uit Tholen, Overflakkee, Gelderland, West- land, Frankrijk, Saksen en Pruisen. Werkzaamheden In het najaar werden de percelen gespit of geploegd. In het volgend voorjaar werden eerst de kluiten fijngeëgd. Daarna werden met een speciale houweel aerepelkapper) gaten in rijen gemaakt. In elk gat werd met de hand een pootaardappel potergelegd. Het inleggen was vaak een werkje voor vrouwen van arbeiders en schoolkinderen. Na het inleggen werden de gaten weer dichtge maakt. De natuur mocht nu haar werk doen en het was zaak de grond schoon te hou den van onkruid. In het late voorjaar of na de zomer, afhankelijk van het feit of het om vroege of late aard appels ging, werden de aardappels ge rooid met een lichte spade, later met een griepje met drie tanden aerepelriek Door de mechanisatie in het eerste kwart van de twintigste eeuw werd op de boer derij het griepje vervangen door de aard appelrooier, die door paarden werd getrok ken. De arbeider die zijn eigen aardappels teelde, bleef gebruik maken van het griep je. De vrouwen van arbeiders en schoolkinde ren raapten de aardappels en deden deze in tenen manden balksmandenIedere keer als een mand gevuld was, werd deze geleegd op een lange smalle hoop aere- pelpit). Op het platteland planden de scho len in het najaar een aardappelvakantie. In de negentiende eeuw werden de aard appels tijdens het rapen gelijk gesorteerd op grote aardappels, poters en kleingoed (kriel). De grote aardappels waren voor consumptie, de poters voor zaaigoed en het kleingoed diende voor varkensvoer. Deze kleine aardappels werden ongeschild

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2012 | | pagina 38