35 Een poterbewaarplaats, Dorpsstraat te Gapin- ge, 1982. (foto Frans van den Driest) In 1845 had men in Zeeland 4.686 hectare met aardappels gepoot. Daarvan werd 3.748 hectare aangetast door de aardap pelziekte. Gemiddeld werd er dat jaar maar acht hectoliter per hectare geoogst. In 1844 lag het gemiddelde nog op 163 hec toliter. Het eten van zieke aardappels werd afge raden. De bevolking werd gewaarschuwd, onder andere in de Vlissingsche Courant op 29 augustus 1845: "Wanneer zij [de aardappels] gekookt zijnde eenigen onge- wonen reuk van zich geven, zoodat het ge bruik daarvan alsdan ten eenemale is af te raden." Maar dat niet iedereen er zo over dacht, blijkt uit de Middetburgsche Courant van 18 september 1845: "De ondervinding leert dat het gebruik der zieke aardappe len, zoowel voor menschen als voor bees ten, tot dus verre geene merkbare nadeeli- ge gevolgen op de gezondheid heeft. De bevolking blijft zich dan ook van slechtere qualiteiten voeden, voor zoo ver de prijzen toelaten." De hongerwinter van 1845/ 46 Door de misoogst van aardappels in 1845 was de bevolking aangewezen op ander voedsel. Niet alleen de prijs van aardap pels steeg, ook die van andere landbouw producten en van brood steeg in de laatste drie maanden van 1845 fors (zie de tabel op pag. 36). Jan Vader schreef in een van zijn schriften dat de arme werkman erwten at die door insecten waren aangevreten, vlekkerige witte bonen die afgekeurd wa ren voor de verkoop en zwarte bonen die in normale omstandigheden aan de paar den werden gevoerd.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2012 | | pagina 41