ken doorsneden schorrengebied waar nie
mand woonde en dat met enige regelmaat
weer in de golven verdween. De strandwal
werd grotendeels door de zee opgeruimd
en meer landinwaarts namen de huidige
jonge duinen zijn plaats in. De klei- en
veenresten die we nu op de stranden tus
sen Domburg en Oostkapelle vinden, illus
treren dit proces. Tussen Westkapelle en
Domburg kruist de oude strandwal de jon
ge duinen en daar zijn dan ook resten van
de oude duinen onder de jonge duinen ge
vonden.
Vanaf 800 n.Chr. was er al sprake van een
voor ons goed herkenbare doorlopende
kustlijn van Vlissingen tot Vrouwenpolder.
Het achterland kreeg vorm, de bodem
werd droger en klonk in. De zanderige bo
dem van de kreken - de bodem van deze
oude getijdengeulen bevat naast klei op
veen ook veel zand - was daarvoor minder
gevoelig. De kreekbodems kwamen daar
door in de loop van de tijd hoger te liggen
- landschapsinversie wordt dat genoemd -
en deze hogere kreekruggen vormden een
relatief veilige woonplek. Vanaf het jaar
1000 werd de kern van Walcheren bedijkt
en dat gebied werd in de loop van de vroe
ge Middeleeuwen met de nieuwlandpol-
ders aan de noordkant uitgebreid. Aan het
begin van de zestiende eeuw waren de
Walcherse schorren nagenoeg verdwenen
en nadat tweehonderd jaar later de nieuw-
landpolders in het oosten aan het bedijkte
gebied werden toegevoegd, bereikte Wal
cheren zo ongeveer zijn huidige vorm.
In het tweede deel van haar lezing ging
Anke van der Geest dieper in op de na
tuurlijke processen die een rol spelen bij
de landschapsvorming. Walcheren is ont
staan in de luwte van de strandwallen die
vanaf zo'n zesduizend jaar geleden wer
den gevormd. Water en ook wind ('eolische
processen', naar het Oudgriekse woord
voor wind) vormden de krachten achter die
ontwikkeling. Naast de bodem (zand of
klei) speelden biologische factoren een rol.
Bijvoorbeeld de aanwezigheid van planten
zoals zeeraket, zeepostelein, biestarwe-
gras en later helm en zandhaver, die op
het strand een pioniersrol kunnen vervul
len en die het zand vastleggen.