36 Hans Brinker volgens illustrator Louis Rhead. Duidelijk herkenbaar zijn de duinenrij en kerk toren van Zoutelande. In: Mary Mapes Dodge, 'De zilveren schaatsen. Een schets uit het Noord- Hollandsche volksleven' (Amsterdam 1876). paald heeft, dan is dat het negentiende- eeuwse, Amerikaanse kinderboek Hans Brinker or the silver skates uit 1865", aldus Martin Jansen.1 De schrijfster Mary Mapes Dodge debiteert hierin, buiten het eigen lijke verhaal om, tal van wetenswaardig heden over zeden en gewoonten van de bewoners van de beide Hollanden. Zo slecht als dit boek gekend is in ons land, zo succesvol is het daar buiten. Alleen al de Engelstalige versie van deze bestseller bereikte inmiddels een oplage van 25 mil joen exemplaren! En nog altijd or ganiseert men in Amerika in het winterseizoen 'zilverenschaatsen- wedstrijden' en brengt de televisie een van de Hans Brinker-films- voor-het-hele-gezin. Het is deze le gendarische Hans die "het sym bool werd van de eeuwigdurende strijd van Nederland tegen het wa ter", aldus de tekst op een stand beeld te zijner ere in Spaarndam. Wie het boek zelf ter hand neemt, valt van de ene verbazing in de andere. Want wat blijkt? Het is he lemaal niet Hans Brinker, maar een anonieme, bijna achtjarige knaap, zoon van de sluiswachter van Haarlem, die een lek in de dijk ontdekt en door een nacht lang zijn vinger daarin te steken, het lage land van Holland behoedt voor een heel grote overstromings ramp. Curieus is de oorspronkelij ke illustratie bij deze passage, een tekening van de Amerikaan Louis Rhead. Wie verwacht dat die de lezer verplaatst naar de omgeving van Haarlem, naar Spaarndam, vergist zich. Wat zien we? Het tot een wereldberoemdheid uitgegroeide echter graag een beeld dat juist niet veran dert. Zij zien ons nog altijd als klompendra- gende, propere en godvruchtige lieden, verwikkeld in een eeuwigdurend gevecht met het water. Het ene jaarthema raakt hier het andere. "Als er één boek is dat in het buitenland de beeldvorming over Nederland sterk be-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2012 | | pagina 38