53
Een klipper met zijschroef. Tekening Jan Neef,
Lekkerkerk, uit: 'Een veger wind'.
stevenaak, de rondingen waren wat ge
prononceerder - een mooie zeeg! - en de
lichte S-vorm in de voorsteven werd ster
ker gemaakt, waardoor de boeg aan de
voor/bovenkant wat lijkt uit te waaieren.
Een sierlijk effect! Het belangrijkste ken
merk was evenwel dat het roer niet langer
achter het schip hing, maar was geplaatst
onder de achtersteven. Die constructie was
weer ontleend aan het sleepschip, een lan
ge varende bak zonder eigen voortstuwing
en met een relatief groot roer om de be
stuurbaarheid bij lage snelheden te waar
borgen.
Na verloop van tijd werd de holle voorste
ven van de stevenaak vervangen door een
zware, platte strip ijzer (stafsteven). Dat
scheelde een hoop ingewikkeld klinkwerk.
De roef werd meer naar achteren op het
schip geplaatst en daarmee was de mo
derne klipper geboren. Het is nu nog maar
een kleine stap naar wat we de Zeeuwse
klipper zijn gaan noemen. De meeste in de
zuidelijke provincies gebouwde klippers
werden op het achterschip uitgerust met
een rechtopstaand hek of boeisel met een
brede houten stootrand rondom, zoals dat
ook bij sleepschepen voorkwam. Noorde
lijke klippers - ook wel Friese klippers ge
noemd - hadden vaak een schoenerhek
c.q. een hek dat schuin uitliep en zij ont
beerden de houten stootrand, terwijl Belgi
sche klippers het hek juist schuin naar bin
nen gebogen droegen. Zuidelijke klippers,
waaronder vele van Zeeuwse eigenaren,
voeren regelmatig op de Zeeuwse wateren.
Vooral in de bietentijd was het een va-et-
vient van klippers tussen de landbouwha-
vens en de suikerfabrieken. Wie daarna een
dergelijk type klipper elders tegenkwam zal
hem waarschijnlijk als een Zeeuwse klipper
hebben herkend en zo is wellicht de aan-
duiding Zeeuwse klipper in zwang geko
men. Maar het begrip blijft omstreden.
Het was schipper Adrie de Leeuw van
Weenen uit Yerseke die bijna een eeuw
geleden zijn nieuwe tweemastklipper Eliza
beth in de vaart bracht. Hij bestelde het
schip bij de gebroeders Geleijns aan de
Roode Vaart bij Moerdijk die het in mei
f
I
1913 opleverden. De Elizabeth was een
extra zwaar gebouwde Zeeuwse klipper,
een zogenoemde steenbonk, ontworpen
voor het vervoer van dijkverzwaringsmate
riaal en ander massagoed voor de vaart
op Zeeland en de Rijn. Extra zwaar bete
kende dat er zwaardere spanten en boven
dien 22 extra spanten (op een lengte van
36 meter) werden ingebouwd. De den
werd wat hoger gemaakt (ofwel de luiken
kwamen hoger te liggen), zodat er extra
laadruimte ontstond. De prijs van zo'n
schip was ongeveer 12.000 gulden, exclu
sief tuigage.