Raad voor de Scheepvaart De eerste zitting van de Raad voor de Scheepvaart vond plaats op 10 juli 1946 te Amsterdam. In het statige kantoor aan het Damrak verschenen kapitein Wijker, hoofd machinist Van Leeuwen, stuurman Zwols- man, leerling Leenders en hofmeester Noppen, evenals List en Roos van het Loodswezen en de inspecteur van de Scheepvaartinspectie. Het ging om twee vragen: was de kapitein onder invloed geweest en bevond de Meerkerk zich op het moment van de ex plosie in het mijnenveld? Diverse getuigen, onder anderen de hof meester en stuurlieden, verklaarden dat bij het eten weliswaar een borrel was ge schonken maar dat de genoten hoeveelhe den buitengewoon klein waren. Wat de positie van de Meerkerk betreft, verklaarde Wijker dat hij in de vrije vaar geul en in de lichtenlijn van Westkapelle voer. Pas na de explosie was het schip af gedreven richting mijnenveld en daar aan de grond gelopen. De inspecteur van de Scheepvaartinspec tie verklaarde nadrukkelijk dat uit onder zoek was gebleken dat drank geen rol had gespeeld. Hij drong erop aan te onderzoe ken of het ongeval te wijten was aan de kapitein. Op 11 september was de tweede zitting, waarbij Wijker, Zwolsman, List en Roos aanwezig waren, evenals zeeloods Spuij. Als deskundige was luitenant-ter-zee Van Rijn van de Routeringsdienst opgeroepen. Wijker werd bijgestaan door een advocaat. De Raad nam kennis van het voorlopig on derzoek, het scheepsjournaal, het wacht- boekje, de route-instructie en van een dui kersrapport. Op tafel lagen de Engelse en Nederlandse zeekaarten van het gebied. De gang van zaken werd opnieuw doorge nomen. Er ontstond discussie over de plaats van de kruispost, volgens de BAZ (Berichten aan Zeevarenden) was die bij boei HK 5, maar in de praktijk werd be- loodst ten zuiden van de Middensteen- bank. Ook bleek dat tussen de boeien HK 4, HK 5 en Kaloo een driehoek was geveegd, maar dat dat feit niet aan koop vaardijschepen was medegedeeld. De inspecteur van de Scheepvaartinspec tie vond het jammer dat geen sloepenrol was gehouden en meende verder dat de kapitein beter bij HK 5 had kunnen anke ren. Raadsman Schadee voerde aan dat zee- loods Spuij had verklaard de Meerkerk om 1.55 uur even beoosten de lichtenlijn te hebben gezien. Als de Meerkerk op dat moment veel oostelijker - in het mijnen veld - had gezeten, dan had Spuij de lich ten van het schip niet kunnen zien. Uiteindelijk kwam de Raad tot een oordeel. Als vaststaand werd aangenomen dat de Meerkerk op een mijn was gelopen, maar er kon niet worden vastgesteld of dat bin nen of buiten de veilige vaargeul was ge beurd. De Meerkerk had in afwachting van een loods bij boei HK 5 kunnen ankeren maar dat was niet vereist. De Raad zag geen reden om de kapitein een disciplinai re straf op te leggen en was van oordeel dat Wijker zich als een goed zeeman had gedragen. Hoewel de kapitein door de pers te schande was gemaakt, was de Raad van drankmisbruik niets gebleken. De Raad wees op de slechte omstandig heden ten tijde van de ramp. Er viel bij voorbeeld alles voor te zeggen de Schel- deloods al in Rotterdam aan boord te ne men; was dat gebeurd, dan was be- loodsing en wachten daarop bij boei HK 5

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2013 | | pagina 14